
waarde van te leeren kennen. De opbrengst was /5 ,0 2 per
Vs kilogram, (veiling van 27 Mei ’73).
Nu konden wij in waarheid de kinacultuur gevestigd
achten. Geen onzekerheid meer omtrent de keuze van soorten
en de gelegenheid geopend om met methodisch scheikundig
onderzoek voort te gaan en de voortplanting zooveel mogelijk
naar de aanwijzingen daarvan te richten. Met recht
mochten we hiermede een nieuw tijdvak als aangebroken
beschouwen. Einde 1874 waren er buiten de 6000 Ledger-
moederboomen *) reeds 22000 u it zaden en 16000 u it stekken
van die rijke soort gewonnen planten in den vollen grond,
terwijl in de kweekerijen nog 112200 zaad- en stekplanten
aanwezig waren en er meer en meer moederboomen begonnen
te bloeien. Einde 1873 stonden er over de lOOOOO
Ledgers in den grond en 89000 in de kweekerijen. Voorts
in den grond ruim éen millioen Calisaya’s en Hasskarliana’s,
179000 succirubra’s en caloptera’s, 491000 officinalis, 36000
lancifolia’s en 500 micrantha’s. Aan edel Ledger-zaad was
nu geen gebrek meer; op ruime schaal kon dus door zaden
worden voortgekweekt. Waren er in 1873 nog maar een
tiental moederboomen bloeiende, in ’t volgende ja a r steeg dat
cijfer to t een veertigtal. Elke boom, die hloemknoppen vertoonde,
werd scheikundig onderzocht en eerst ompaggerd,
genummerd en geregistreerd bij een gehalte boven 5%
zwavelzure kinine. Die dat gehalte schuldig bleven, werden
opgeruimd. E r bleek onder de Ledger’s een groote verscheidenheid
te bestaan wat het quantum alkaloid betreft, maar
het quäle was typisch. Door inboeting in de eerste jaren
waren er wel eens andere Calisaya’s onder terecht gekomen.
Gestadig toezicht op bloeiende individúen en scheikundig
onderzoek van deze waren dus noodig te r voorkomiiig van
teleurstelling.
• ) Het aantal was, met het oog op de toevallig ingeboete inférieure
planten, zeer bescheiden getaxeetd.
Met enkele aanteekeningen kan nu het derde tijdvak der
kinacultuur gesloten worden. Om meer dan eene reden is
er ’t ja a r 1873 voor aangenomen. De toegepaste st.elsels van
kweeken en planten waren voldoende beproefd. Geen twijfel
kon er meer heerschen nopens de voor de cultuur te kiezen
soorten. Sinds ’69 was er met het oogsten begonnen. Te
Amsterdam hadden drie veilingen ons voor de toekomst van
eene kinamarkt verzekerd. Door eene commissie van deskundigen
werden de van Java aangebrachte partijen kina nauwkeurig
onderzocht, en de rapporten omtrent het voorkomen
en de emballage van het product waren onverdeeld günstig.
In 1873 werden de kina-établissementen door de 2e brigade
der topografische opneming, onder van Winning, door Ten
nissen ') en zijne adsistenten gemeten en in k aa rt gebracht.
Omstreeks 800 bouws bleken buiten de wegen en erven
ontgonnen te zijn, genoeg voor een aanplant ad twee millioen.
die ruim voldoende werd geacht, en waartoe men zich dan
ook, behoudens geleidelijke afronding waar wenschelijk, zou
kunnen bepalen. Maatregelen waren getroffen tot aanmoedi-
ging van particulière aanplantingen. In 1866 ontving K. F.
Holle reeds eenige planten op zijne jeugdige thee-onderneming
Waspada en werden eenige planten naa r het land Tjiornas
in Buitenzorg overgebracht. Bij regeeringsbesluit van 12
November 1867 n°. 19 werd machtiging verleend om, door
middel van het officieel nieuwsblad (Java-courant) te r kennisse
van belanghebbenden te brengen, dat zij, die de kweeking
van kina voor eigen rekening mochten willen beproeven,
daartoe kosteloos in de gelegenheid zouden worden gesteld.
Pf-:
1) Als een merkwaardig feit worde er hier aan herinnerd, dat het de
genoemde heeren waren, die, voorgegaan door Holle (Djajagiri) en Tnveü
(Passer Ipis, grenzende aan Djajagiri op het T. Prahoe-gebergte) bet eerst
om woeste gronden in erfpacht vroegen voor de teelt van kina (Soekawana
op het Prahoe- en Kertaraanah op het Wayftng-gehergte). Wel een bewijs,
dat eene kennismaking met de gouvernements-onderneming, tot ambitie voor
de cultuur prikkelde.
I i > .1