
In Indie is de F i c u s g I o m e r a t a als schaduwboom
aanbevolen. Ook roemt men als zoodanig de G r e v i 11 e a
r o b u s t a , die bovendien de straks te bespreken koffieblad-
ziekte vijandig heet te zijn.
In den O.-I. Archipel zijn en worden proeven met verschillende
boomsoorten genomen en is men er op bedacht ze liefst
in de familie der P a p i l i o n a c e e n te zoeken, met de ver-
wachting, dat zij almede tot verrijking van den bodem met
stikstof u it de lucht zullen kunnen bijdragen.
Twintig á dertig ja ren geleden reeds werd op Java aanbevolen,
in oude koffietuinen zoowel als op afgeschreven kof-
fiegronden. R o w a y of K r a t o k , een in ’t wild welig
groeiende A r a c h i s-soort, u it te zaaien. Dit gewas bedekt
den bodem snel, als een dicht, ondoordringbaar kussen. Door
het vóór zijn bloei of vruchtzetting onder te graven, zou men,
vooral na lierhaalde teelt, den bodem zooal niet volkomen
gerestaureerd dan toch zeer verrijkt hebben. W a sd e v ru c h t-
baarmakende kracht van zulke gewassen, als groene bemesting,
een bekende zaak, eerst in de jongst verloopen jaren heeft
men kunnen aanwijzen en bevestigen, dat vele Vlinderbloemige
gewassen inderdaad de eigenschap bezitten, stikstof uit de
lucht vast te leggen, door de aan hunne jonge worteldeelen
door bacterien in het leven geroepen knolletjes.
Met goed gevolg schijnt n u d e C a e s a l p i n e a d a s y -
r h a c h y s, een in de Lampongs, op Sumatra, in het wild
voorkomende boom, beproefd te zijn. Aanbevolen worden ook
P i t h e c o l o b i i i m m o n t a n u m en A c a c i a m o n t
a n a , die in Java’s bergstreken tehuis behooren.
Aan een onkosteuberekening zullen wij ons bie r, met
betrekking tot een koffieplantage, niet wagen. In den Indischen
Cultuuralmanak van A. H. Berkhout vindt men daarvoor vele
gegevens. De conditien loopen voor de verschillende streken
en gronden echter zoo niteen en men is daarenboven zoo weinig
eenstemmig ten aanzien der eischen van aanleg, grondbewer-
king, uitplanten, onderhoud enz., dat elke planter zieh naar
de lokale omstandigheden en zijn persoonlijke inzichten te
richten heeft. Cultuur, van welk gewas ook, is intusschen
geen rekensom. Maar al te veel wordt dit vergeten als men
in een prospectus de cijfers la at blinken, to t verlokking van
op groote winsten bedachte aandeelnemers.
Ziekte i i en P l a t e n .
Schrale winden werken ongunstig op een koffieplantsoen.
Een ondoordringbare vochtige ondergrond moet to t teleur-
leurstelling en ziekten leiden. Wormen, insecten en hunne
larven bedreigen de koffieplant zoowel in als boven den grond.
Overal waar men op groote schaal, een reeks van jaren
achtereen hetzelfde gewas teelt, worden zulke en andere
vijanden gelokt, vertoonen ze zieh eensklaps in dreigende
massa en verdwijnen ze enkele malen ook weer even ver-
rassend, maar toch altijd droevige sporen van vernietiging
achterlatende. Alleen gestadige waakzaamheid van den planter
en de onmiddellijke toepassing van practische middelen
tot bestrijding, kunnen de schadelijke gevolgen van
zulke aanvallen soms temperen. Universeele, afdoende middelen
zijn in Indie zoo min als in de gematigde luchtstreken gevonden.
Erger kwaad nog kunnen lage plantenvormen als z w a m
en S c h i m m e l berokkenen. Onder hen spande sinds ja ren
een fungus, de H e m i l e i a v a s t a t r i x , de kroon. Droeg
deze vroeger reed.s to t den ondergang van de koffiecultnur
op Ceylon bij, omstreeks het jaar 1876 werd ze ook op
Sumatra en spoedig daarna — zij het dan ook, dat men er
hier nu eerst a tten t op werd — op Java ontdekt. Vele jaren
zijn sedert verloopen, jaren van gestadig onderzoek en proefnemingen.
Wij moeten die geschiedenis in ons aan ruimte
gebonden bestek laten rusten en ons to t de herinnering aan
de verschijnselen en aan de beste middelen, die Dr. Burck,
.’II
r v -