
■ il
t e ' ! :
ite: r
■i
z.g. factorijen, handelskantoren in de kuststreken (zie de
inleiding tot den heschrijvenden catalogus „Specerijen”.)
De strijd met .onze mededingers, Portugeezen, Spanjaarden
en Engelschen, zoowel als de gaandeweg zich
uitbreidende aanraking met de inlandsche vprsten, leidde-
tot conflicten, waaruit nieuwe verhoudingen zich ontwikkelden,
die aan het wezen van de factorijen een wijdere
beteekenis gaven. Door de uitbreiding van ons landbezit
werd het gezag van de inlandsche vorsten beperkt. Aan
rechtstreeksch bestuur lieten wij ons echter weinig gelegen
liggen. Men beschouwde de verworven gronden als eigendom,
en schonk ze den inlandschen hoofden in leen, met
de verplichting de er op te telen producten tegen vastgestelde
prijzen in te leveren. Men verzekerde zich door
deze regeling op de eenvoudigste wijze tal van producten,,
welke met aanzienlijke winsten te verhandelen waren.
Sinds 1595 waren in Holland en Zeeland eenige handels-
ondernemingen op het Oosten in ’t leven geroepen, die
zich in 1602, ter stuiting van onereuze concurrentie, als
„Oost-Indische Compagnie” Verbonden, met een kapitaal
van 6,6 millioen gulden.
Omstreeks het midden der 17® eeuw drongen de omstandigheden
tot bizondere maatregelen; in de „ommelanden
van Batavia” ging men to t verkoop van gronden over en
ontstonden daardoor de z.g. „particulière landerijen”, welke
al naar den geldnood nog vermeerderd werden, zoodat zij
onder het Engelsch tusschenbestuur (1811/16) geheel de
residentie Batavia, het westelijk deel van Bantam, een
deel van Krawang, de Preanger, Cheribon, Tegal, Semarang,
Japara, Soerabaja, Pasoeroean, Probolinggo en Besoeki
besloegen. Onder het bestuur van den Oouverneur-Generaal
VAN DER Ca p e l l e n (1819/26) werden de landen in de
Preanger en beoosten Pasoeroean, om politieke redenen
weder ingekocht. De particulière landerijen zijn nu in.
het bezit van Europeanen (98), van Chineezen (193), en
andere vreemde oosterlingen alsmede inlanders (130). Opmerkelijk
mag heeten, dat een 115-tal in handen van
naamlooze vennootschappen overging •).
De opgezetenen dier landen staan, wat grondbezit, lasten
en verplichtingen aangaat, tegenover den landheer ongeveer
in gelijke verhouding als de bevolking in de gouvernementslanden
tegenover den Staat. Rechten en plichten
werden bij den afstand der gronden echter niet altijd
scherp aangegeven, en zoo moest er wel eens strijd
ontstaan, die men in 1836 door een „Reglement voor de
particulière, landerijen bewesten de Tji-manok” trachtte
te vermijden. Geschillen en klachten zijn er echter niet
door voorkomen: de landheeren achtten er zich door verhört
in hun rechten.
In 1890 belastte de Indische regeering een commissie
met de voorbereiding van een herziening van het „Reglement
van 1836” en overweging van wederinkoop. Minister
Mr. F ock bracht op de Indische begrooting van 1907
een som van / 500,000.- tot wederinkoop van landerijen,
met name van Nangoeng in- het Buitenzorgsche. Met het
voteeren der som zou, in beginsel, het naar omstandigheden
terugnemen van de particulière landerijen zijn
uitgemaakt. In de Octoberzitting 1906 van de Tweede
Kamer kwam het wetsontwerp betreffende „Terugbren-
ging van d e . particulière landerijen onder Staatstoezicht”
aan de orde, maar het werd met 51 tegen 34 stemmen
verworpen. Het schijnt wel, dat de keuze van het land
Nangoeng, omtrent welks waarde men zich verschillend
uitliet, niet zonder invloed op deze stemming was. Over
het algemeen toch bleek er niet veel sympathie te bestaan
voor een landbezit met publiekrechtelijke bevoegdheden
van den landheer.
1) 536 particulière landerijen, beslaande 1,533,214 bouws, met 1,922,292
opgezetenen (einde 1905).