
tel
•J II
![•: •;
bij troepen ait China overkwamen. Voorts door Javanen, die
soms, door opzettelijk daarvoor uitgezonden mandoers, in
Tjeribon en verder Cost- en Zuidwaarts, tegen hooge hand-
gelden en scbattingen aan hunne hoofden en de Compagnie-
beambten geworven werden. Eindelijk, bij groote behoefte,
ook door slaven.
Moedwillige branden waren niet zeldzaam; buffeldiefstallen
aan de orde van den dag en over de goede trouw der van
heinde cn verre bijeengekomen arbeiders viel niet te roemen.
De suikerbereiding eischte daarenboven veel brandstof en de
voortschrijdende vernietiging der bosschen maakte die steeds
schaarscher en kostbaarder.
De vrede met Bantam (1664), de gestadige machtsontwik-
keling der C. I C. over Java en haar van lieverlede verbete-
rend begrip nopens de voordeelen, welke met de suikercultuur
te behaleri zouden zijn, deden de industrie herleven. Uit het
moederland kwamen stellige orders tot haar aanmoediging, —■
de , behoefte aan suiker werd door de invoering in Europa
van de koffie, thee en cacao steeds grooter, — en het aantal
ondernemingen bleek in 1710 gestegen to t 130, dank zij de
volharding van Chineezen, die, met de uitbreiding van de macht
der Compagnie, de cultuur geleidelijk uitstrekten tot in Bantam,
Tjeribon en Cost-Java, in ’t bizonder in Japara. Die hooge
vlucht bleef evenwel niet zonder reactie. Een te groote productie
en daardoor waardevermindering vreezende, bepaalde
de Compagnie, dat geen molen meer dan 300 pikols suiker
per ja a r mocht maken en verbood ze de oprichting van nieuwe
molens. In 1745 was het getal molens in de Cmmelanden
van Batavia dientengevolge weder tot 65 verminderd, maar
nu stelden de oppermachtige, altijd berekenende, heerschers
het aantal op 70 en vijf jaren later zelfs tot op 80.
Toen in 1757 een onderzoek ingsteld werd, vond men er
82, waaronder echter een drietal, dat sinds eenigen tijd niet
werkte en dan ook krachtens de jongste verordening zijn
voortbestaan verbeurde. In 1779 war en er in de Cmmelanden
B5 molens overgebleven. Bovenal had het gebrek aan brandstof
dien teruggang bewerkt. Van die 55 waren er reeds 24
in ’t bezit van Europeanen, 26 van Chineezen en 5 van het
bestuur. Te samen leverden ze + 100,000 pikols suiker, niet
medegerekend de sti-oop, die men te r vrije beschikking van
den ondernemer liet. Elke molen hield dooréén een paar
honderd man daags aan den arbeid en zette jaarlijks omstreeks
8000 rijksdaalders aan bedrijfskapitaal om. De gedwongen
leveringen verzekerden aan de Compagnie en, naa r beweerd
werd, aan hare dienaren niet minder, zeer groote winsten,
daar ze de inkoopsprijzen eigenmächtig vaststelde. In het
begin der 18® eeuw waren deze tot drie rijksdaalders terug-
gebracht. Men nam dan ook aan, dat de industrie aan de
Europeesche ondernemers slechts verliezen kon geven.
Jaren lang bedroeg de uitvoer van suiker naar Nederland
omstreeks 16000 pikols, tot wier voortbrenging, naar schatting,
de helft der Jacatrasche bevolking medewerkte. Meer
dan eens huldigden de bewindvoerders der C. I. C. het beginsel,
dat de saikerteelt als een der voornaamste zenuwen
van de kolonie moest worden beschouwd en dus de krachtigste
aanmoediging verdiende. Men kwam den ondernemers dan
ook wel te gemoet met voorschotten, die echter dikwijls tot
hun ondergang leidden.
In 1777 eischte de Compagnie een jaarlijksche levering van
'64000 pikols. Bedroeg de productie in 1779 omstreeks 100,000
pikols, in 1784 was ze gedaald tot 84000 en in 1808 weder
to t 95000 gestegen. Bij al die schommelingen zal men zeker
ook veel op rekening van voor- en tegenspoed bij cultuur en
fabricage te brengen hebben.
De politieke toestand van Europa had een merkbaren invloed
op de productie, die in 1813 to t 10,000 daalde om in
1815 weder tot 20,000 pikols te klimmen. Van 1795—1802 kon
men de suiker op Java slechts met moeite van de hand zetten.
Behalve de oorlogen werkten ook de aanzienlijk gestegen
prijzen der rijst, der buffels en van het brandhout nadeelig.
. / '
■■■ ri.
teteu.'
• -, ■■ •
Y y: •
, . i “ ■
. I