
(lií I
Nog te velde staande, houdt het riet glucose, al hebben
sommige scheikundigen beweerd, dat volkomen rijp riet geen
„sucre inverti” bevat. Vóór het ja a r 1860, zijn, in den
proeftuin van het landbouw-scheikundig laboratorium te
Buitenzorg, dikwerf proeven op het te veld staand rie t genomen
en nooit werd er sap geperst, volkomen vrij van
glucose. Het la at zich gemakkelijk verklären.
Een rietstok rijpt niet gelijkmatig en gelijkelijk over zijn
geheele lengte; de periode van „volkomen rijpheid” is van
zeer korten duur en dus zeer lästig te treffen. Bij kneuzing,
derhalve ook bij het snijden van het riet, treden voorwaarden
in, die to t inversie leiden. Het feit ontslaat de fabrikanten
van het verwijt, dat uitsluitend door hun schuld stroop als
nevenproduct wordt gevormd. Ook hebben we reeds herinnerd,
dat het zout-gehalte van het rietsap nadeelig op de afzondering
der suiker kan werken, dat de stroopvorming er door b e vorderd,
ten deele zelfs er door veroorzaakt wordt.
Het watergehalte van het riet neemt met de toenemende
rijping van h et gewas af en zoo moet ook saccharose-vorming
plaats hebben, ten koste van de vooraf gevormde glucose n a a rmate
het riet zijn sta at van rijpheid nadert. Is deze bereikt,
dan schijnt de riet inhoud zich wel korten tijd te kunnen
handhaven, maar onder zekere voorwaarden dan ook weder
snel te kunnen veränderen. Aan overrijp rie t beginnen, onder
günstige omstandigheden, als natte weêrsgesteldheid, de
knoppen in de opperleden te zwellen en u it te hotten; er
wordt blad gevormd, en stengel, die tot volkomen zij-riet
voortgroeit. E r kunnen zich zelfs omstandigheden voordoen,
waaronder die uitspruitingen reeds vóór de rijpheid van het
riet verschijnen en steeds ontwikkelen ze ten koste der
suiker van den moederstok. Het uitgesproten riet bevat meer
w ater; zijn sap is veranderd en verraadt dit soms reeds door
zijn in het bruine of grauwe loopende kleur. Bij het oogsten
doet men daarom wel die spruiten u it te schieten, opdat ze
niet mede worden geperst.
Riet, dat legert, kan tweeledig met verlies dreigen. Is het
gebroken of zelfs maar gekneusd, dan werkt de door de
wonden toetredende lucht inverteerend op het sap. Heeft het
slechts een hellenden stand aangenomen, ook zonder verwonding^
dan neigt het to t uitbotten. Moet men dus het mogelijke doen
tot voorkoming van het legeren, men heeft deze kwaal inderdaad
niet meet, als vroeger, in een onvoldoend kiezelzuur-
gehalte van den rietstengel te zoeken. Er is toch aangewezen,
dat dit zuur zich ju is t niet bij voorkeur in de stengeldeelen
ophoopt. Veel eer mag men aannemen, dat te snelle en
weelderige groei, zoomede een te gesloten aanplant, de verzwakking
veroorzaken en de ervaring kon wel leeren, dat
hooge aanaarding geen voorbehoedmiddel tegen omvallen of
legeren is. Bij deze bewerking wordt een aanzienlijk deel
van den rielstok begraven en daardoor gedwongen, wortels
te schieten; de hechtingspimten in den bodem worden hierdoor
wel vermeerderd, maar ten koste van lengte en kracht
van het hoofdwortel-gestel. Nog een ander nadeel geeft het
kwistig aanaarden; het bemoeielijkt het oogsten en leidt tot
verlies van grondstof, tenzij men het riet ontgrave, een
bewerking, die, op zware gronden, tijdroovend en kostbaar
kan worden.
Er is alzoo een tijdstip van meest voordeelige oogsting,
afhankelijk van de rijpheid van het riet. Vóór dat tijdstip
heeft het sap zijn maximum van rijkdom en verwerkbaarheid
nog n ie t; daarna, heeft het aan beide verloren. De rijping is
intusschen voor elke streek, van de soort, de cultuurwijze,
de weêrsgesteldheid e. a. m. afhankelijk, niet, of minder, van
den tijd van planten. In de lage streken rekent men op
9 à 12, in de hoogere op 12 à 18 maanden.
In den regel oogst men op .lava gedurende de maanden
Juni/October ; sinds eenige jaren, ook wel enkele weken vroeger.
Na October treden, met den Westmoeson, even schadelijke
als kostbare factoren in. Doorgaans leveren de eerste en
laatste partijen riet de minste resultaten en mag men dat
6*
teferi
Y;-/, :
F ’
' FF'"'-
FF: FF,-: ■ I
■ "FF'
' " i f f :
i:
î: