
te beschouwen, al eischte ze reeds in ’t zelfde ja a r (31 Dec.
Stbl. 198) en voorts in d e j a r e n 1 866,1868 ,1 8 8 0 ,1 8 8 4 ,1 8 8 6 ,
1891, 1894 en 1895 wijzigingen ,of aanvullingen.
Was Nederland wat de suiker aangaat geheel afhankelijk
van invoeren, en moest alle ingevoerde suiker hier in consumtie
komen, dan ware de taak van den wetgever zoowel
als die van de administratie, to t den meest eenvoudigen vorm
te beperken, al zou er nog ruimte en gelegenheid to t geschillen
blijven. Wenscht men de invoerrechten toch naar de
waarde te heffen, dan dient deze te worden geschat en we
weten nu eenmaal, dat ook de (juiste) onderscheiding van
de ZOO menigvuldige suikersoorten niet een ieders werk kan
zijn en dikwijls to t reclames en arbitrage aanleiding geeft.
Nederland is sinds jaren echter niet meer afhankelijk van
invoeren, en toen er binnenslands nog geen suiker voortgebracht
werd, overtroffen de invoeren verre de behoeften wegens
binnenlandsch verbruik, en wel omdat zich een belangrijke
tak van nijverheid, de suikerraffinage had ontwikkeld, welke
het aanzienlijkst deel van haa r product — geraffineerde
suiker — weder uitvoert.
Die omstandiglieid drong o.m. to t de wet van 1819 (suikeraccijns)
welke in 1822 vervangen werd door eene die het
stelsel van doorloopend crediet invoerde.
Het zwaartepunt blijft nu voor den raffinadeur gelegen in
den aanslag, de schatting van het gehalte der door hem
ingeslagen ruwe suiker. Hoe beter hij werkt, d.w.z. hoe meer
’t hem gelukt uit die suiker het vol gehalte af te zonderen
of dit nabij te komen althans, zooveel te meer overponden
zal hij winnen, d.i. suiker die aan den aanslag ontsnapte en
dus belastingvrij blijft.
Als de raffinadeur nu voor een millioen gehalte aangeslagen
wordt maar feitelijk eenige duizenden kilo’s meer maakt, kan
hij zijn geheele debet laten afschrijven door één millioen uit
te voeren en resten hem de duizenden overponden te r verhandeling
voor de binnenlandsche consumtie, als waren ook
deze belast, bezwaard alzoo met den vollen accijns.
De aanteekening op blz. 153 k o n 'o n s leeren to t welke
voor de schatkist nadeelige gevolgen dat stelsel van aanslag
en crediet moest leiden en te begrijpen is daarom, d at de
wetgever in 1852 daartegen zijn maatregelen trof.
Is nu heden ook nog van kracht de regel: A a n den ra ffinadeur,
die geraffineerde suiker o f hasterden (dit zijn na- of
bij-producten) naar buitenslands verzendt, mits in hoeveelheden
van minstens 100 ponden kandij o f 200ponden andere suiker,
wordt afschrijving van accijns verleend tot een gelijk hedrag
als dat hetwelk hij invoer voor dezelfde suiker zou verschuldigd
zijn, alles en altijd met inachtneming van wel omschreven
eischen en bepalingen (art. 20 der wet van 1865, gewijzigd
bij art. 2 der wet van ’8 0 ; art. 18 der wet van ’84 en die
van 1886), sinds 1891 Ae suikerfabrikanten \oov evenineele
tekorten op de door den wetgever vastgestelde gedwongen
opbrengsten aansprakelijk geworden en schijnt men dus de
winsten van den raffinadeur niet meer zoo hoog aan te slaan,
dat daarop eventueele teleurstellingen van den fiscus met
rede te verbalen zouden zijn.
Sedert er ook binnenslands suiker werd geproduceerd, nam
de taak van den fiscus belangrijk in omvang toe. Nu had hij
toch niet meer alleen op in- en wederuitvoeren, maar ook op
die voortbrenging te letten.
Den suikerfabrikanten wenschte men, van den aanvang af,
het leven al evenmin als dat van den raffinadeur onmogelijk
te maken. De op- en inrichting zoomede de werking van een
suikerfabriek aan allerlei bepalingen, voorschriften en contrôle
onderwerpende en bindende, huldigde men ten bate van den
fabrikant toch dezelfde milde beginselen als den raffinadeur
reeds zoolang bevoorrechtten en sprak dit al dadelijk uit
a rt. 1 der wet van 7 Ju li 1867, (Stbl. 69) dat zegt: De
1 7
Ù':' ^ ■
.i!
r
m m