
> i '
Bij de gewoonlijk gevolgde wijze van oogsten (uifdunnen
dan wel rooien) worden de boomen, welke met veel moeite
en kosten aangekweekt zijn, ineens opgeoiîerd en dus voor
goed vernield, Het is daarom niet bevreemdend, dat de oogst-
methoden, welke ten doel hebben om den boom zoolang
mogelijk te sparen, een groote aantrekkelijkheid bezitten; en
dit verkrijgt men door, periodiek, gedeelten van den hast af
te schillen en dan de vernieuwing van dezen te bevorderen.
Dit afschillen nu kan op twee wijzen geschieden :
1®. Volgens het procédé van Mac Ivor, waarbij ongeveer
de helft van den hast in overlangsche strooken van den stam
geschild wordt, terwijl men andere, even groote strooken
spaart en den boom daarna met mos hedekt;
2®. of door den hast van den stam a f te snijden to t op
een korten afstand van de cambium laag, zoodat deze bedekt
blijft met een dun laagje van den oorspronkelijken bast^
hoofdzakelijk u it bastvezels bestaande.
De eerstgenoemde oogstwijze heeft meestal plaats bij de
C. succirubra, de laatstgenoemde bij C. Ledgeriana.
Beide methoden zijn op Java vaak toegepast geworden
(vooral de laatste) om ten slotte wegens de nadeelige resultaten
welke zij opleverden, geheel verlaten te worden.
De invloed nu welke het schillen en schaven op het alka-
loid gehalte uitoefenen is, naar gelang der kinasoort waarop
zij toegepast worden, verschillend. Zoo is het eene uitgemaakte
zaak, dat de vernieuwde hast van de C. succirubra meer
kinine bevat, dan de oorspronkelijke. Hetzelfde is het geval
bij de C. officinalis. Bij Ledgeriana is het daarentegen anders.
Moens beweerde, dat bij nieuwvorming van hast, hetzij die
geschiedt onder bedekking of aan de open lucht, de aard der
alkaloïden in den hast van cinchonidine houdende soorten gewijzigd
wordt, en wel zoodanig, dat de kinine gewoonlijk
toeneemt, de cinchonidine vermindert: de beide alkaloïden
kinidine en cinchonine werden bij vernieuwing in dezelfde
mate ongeveer geproduceerd als in den oorspronkelijken bast.
En verder, dat waar geen cinchonidine in den oorspronkelijken
hast voorkomt, bij de vernieuwing ook geen grootere hoeveelheden
kinine worden geproduceerd in den geregenereerden hast.
Deze bewering van Moens berustte op onderzoekingen van
3-jarigen vernieuwden hast. Nu is het wel een feit, dat de
wijze van schrapen een grooten invloed uitoefent op de kurk-
vorming, die steeds na het schrapen plaats vindt, doch de
laatste onderzoekingen op dit gebied zijn in strijd met boven-
staande meening, en leeren dat, op enkele uitzonderingen nà,
zelfs een tijdperk van 12 ja a r nog niet voldoende is om vernieuwden
hast tot zijn oorspronkelijk gehalte te rug te voeren.
Bovendien werd bij deze onderzoekingen bevonden, dat
het schrapen ook een nadeeligen invloed uitoefent op het
gehalte van den oorspronkelijken hast, naast en boven het
geschraapte gedeelte. Deze nadeelige invloed (n.l, acliteruit-
gang in kinine gehalte) is echter bij aile individúen niet
dezelfde, doch wijst onderling groote verschillen a a n ; zoo
bedroeg dit bij eenigen slechts 0,02 pet., terwijl bij anderen
het zelfs tot 0,90 pet. steeg! Eene verklaring dezer afwij-
king zal misschien gezocht moeten worden in de meer of
mindere ziekelijkheid van den boom, tengevolge van het
schrapen.
In de tropen, op een hoogte van 5000 voet boven zee,
staan de kinaboomen dikwerf bloot aan naclitvorsten, en is
afsterven daar meestal het gevolg van, doordien een snelle
ontdooiing (hetgeen in de tropen steeds plaats heeft) het
weefsel doet scheuren. Men ziet dan u it den stam een
bruinachtig, dun strooperig vocht vloeien, dat intens bitter
is, terwijl de hast zelf nagenoeg geen bitteren smaak meer
heeft. De analyses leerden, dat het totale alkaloïd bij deze
basten was teruggegaan van 8,26 pet. to t 4,12 pet.
Ook is het drogen der basten bij een temperatuur van
meer dan 105® C. en het langen tijd opbewaren van tot
poeder gebrachten kinabast, van zeer nadeeligen invloed op
het alkaloïd-gehalte.
■1 .
I
V r:
■ri,