
■ ■ ■ ■
2 6
voor bewatering, enz., dan ontwikkelen zich weldra nieuwe
spruiten, waarvan redelijke oogst te wachten is als tweede
snit, wel te onderscheiden dus van padi gadoe of p.
walikan, waaronder men een tweeden aanplant dadelijk
na den oogst verstaat. Hebben muizen of ratten in een
veld huisgehouden, dan is er van den beschadigden aanplant
nog een tamelijke oogst te verwachten, als men de
afgeknaagde stoppeis dadelijk kort afsnijdt.
Van de familie der grassen (Gramineeën) heeft men verschillende
soorten leeren onderscheiden behoorende tot de
groep der Oryzeeën, en to t het geslacht Oryza, waarvan
de rijst de eenige in cultuur is. Linnaeus noemde deze
0. sativa. Zij groeit met een ronden hollen, menigvuldig
geleden stengel tot zes en meer voeten hoog. De bladen
entspringen aan de knoopen van den stengel, die zij deels
als scheede omvatten. Afwisselend aan weerszijden van den
stengel entspringende, zijn do bladen spiraalsgewijs om
dezen bevestigd, lynvormig, onverdeeld, gaafrandig, overlangs
met evenwijdige lijnen doorsneden, en schier altijd
omgebogen.
Zonder twijfel is de groote verscheidenheid van 0. sativa
een gevolg der aloude cultuur.
Daar kruisbestuiving plaats heeft, moeten wind of insecten
het stuifmeel overbrengen. Destijds nam men
proeven te r bevordering van bestuiving door een touw
over het bloeiend veld te strijken. Over ’t algemeen mag
men wel vertrouwen, dat er boven de bloeiende velden
voldoende luchtbeweging is om de verspreiding van het
stuifmeel te verzekeren, al kan de weersgesteldheid het
stüiven bemoeilijken ; het pellen dient in schier onzichtbare
wolkjes over ’t veld te zweven.
De rijst heeft langwerpige, éénbloemige, al of niet behaarde
pakjes aan korte, verdikte steeltjes; elke bloem heeft zes
meeldraden, twee eindstandige, aan de basis vergroeide
stijlen, en twee veervormige, ongekleurde of bruinachtige
27
Stempels; het bloemdek wordt door twee vergroeide schubjes
gevormd.
De vrucht — (eene caryopsis of graanvrucht) — is kaal,
Stomp, zijdelings saamgedrukt, in doorsnede elliptisch, met
twee stompe ribben op elke der vlakke zijden; zij wordt
dcor de kroonkafjes nauw omsloten. De kleur der vrucht
is wit, rood, of zwart-bruin, wit of rood met zwartachtige
strepen, in alle overgangen. Het komt voor, dat men in
dezelfde pluim naast witte ook roode korrels aantreft : invloed
van vreemd stuifmeel, in later generaties nog merkbaar.
De holle stengel (halm) is onderaan eenigszins saamgedrukt,
bovenaan rond, glad, kaal of weinig geribd. De bladscheeden
zijn open, saamgedrukt en, zooals bij waterplanten, voorzien
van groote intercellulaire ruimten voor luchttoevoer. De
spil der pluim is glad; de pluimtakjes, enkel of bij tweeën
ontspringende, zijn nagenoeg glad en dikwijls gekromd.
De bloei van de rijst gelijkt op dien van haver.
Op de breuk zien de rijstkorrels glasachtig, bij de kleef-
rijst (Oryza glutinosa, ketan of poeloet) echter mat en
stearine-achtig. Tegenover jodium gedraagt kleefrijst zich
anders dan gewone rijst en andere granen. Worden deze door
iodium blauw-violet gekleurd, de kleefrijst kleurt zich
daarmede bruin- tot violetrood. De zetmeelkorrels van rijst
zijn meestal tot ronde massa’s saamgepakt en de enkele
korrels u ite rst klein, 0,006 — 0,007 m.M., scherpkantig-veel-
hoekig. Door toepassing van de jodiurnproef kan men op
de doorgesneden kon-els van eenzelfde aar, soms het voorkomen
van gewone rijstkorrels naast kleefrijst aantoonen.
Het zetmeel der kleefrijst gaat bij vermenging met water
spoedig in gisting over; door koking met water en zuren,
of door enzymen (fermenten) wordt het ook veel sneller
omgezet. Kleefrijst verliest bij het koken haren vorm, kleeft
tot een brij samen, terwijl de gewone rijstkorrel haar
vorm behoudt, als ze behoorlijk wordt gekookt of gestoomd.
Rijst (Oryza sativa) en kleefrijst (0. glutinosa) hebben
' t e
Y J
Y -Ii