
ceerde deze in ’t volgend ja a r nog tot /'52,720,35, bij een
oogst van 278,661 kilogrammen. Einde ’91 waren er 2,707,100
planten in den grond, w.o. 2,034,000 Ledger’s (hieronder
nog 4; 3000 moederboomen) 2200 Calisaya's en Hasskarliana’s,
621,000 succirubra’s, 47,900 officinalis en 2000
lancifolia's. Einde ’95 stonden 3,174,000 planten geboekt,
w.o. 2,495,000 Ledger’s, 530,000 succirubra’s, 145,000
officinalis en 4000 hybriden. Onder de Ledger’s kwamen
nog 2400 moederboomen (aanplant 1866/67) voor. Blijkens
het verslag over ’94 waren u it den oorspronkelijkeii Ledger-
aanplant, door rooien van zieke boomen en opsnoeien, in de
jaren 1890/94 nog 12457 kilo’s bast gewonnen. Moens’
voorspellingen van dien aanplant (81/2 bouws) zijn dus bescheiden
gebleken. ') In hetzelfde verslag (’94) zegt van
Leersum »het mooiste succirubra-product, n.l. pijpen van
»1 meter, welke nog in deze kommervolle tijden zelfs prijzen
»behaalden van / ’1,50 p. 1/2 K.G., werd verkregen van boomen
»uit een tuin, geplant in ’70, welke in hun jeugd wèl
»behoorlijk waren opgekapt. “) Zelfs konden daarvan 10 stuks
»gave pijpen van 1 meter (behalve nog de pijpen van 50 en
75 c.M.) gesneden worden” . Die berichten spreken zeker niet
ten nadeele van de plantwijze in het vorig tijdvak, en aan
__________ t
j) In het jaarverslag over ’87 teekende van Eomunde aan: ,d a t de toe-
•komst der kinacultuur, voornamelijk in het creeeren en het behoud van
»oude plantsoenen moet worden gezocht, wordt bovendien nog bewezen door
»het felt, dat uit het oorspronkelijk Ledgeriana-plantsoen te Tjinjiroean,
»groot ongeveer 4 bouws, en ruim 21 jaar oud, door uitdunning in 1887
»een oogst van 10465 halve kilogrammen hast a-erd verkregen. De moeder-
hoom no. 89, die tengevolge van ziekte moest worden ontgraven, leverde
»een oogst van 72 halve kilogrammen drogen hast.”
Overweegt men, dat de oorspronkelijke aanplantingen, te samen 8V2 bonws.
sinds 1872 geregeld elk jaar een flinke partij kostbaren hast leverden en dat
er nu nog een 2400 moederboomen staan, dan mag de productie inderdaad
verrassend heeten en vergete men niet, dat er ijl, en niet, als later, geslo-
teu werd uitgeplant.
Wij hebben nooit van „opkappen”, maar van „sleunen” gesproken.
van Leersum de eer, dat hij, hoewel alleen belast met het
beheer, met werkelijke verbetering van de plantsoenen heeft
weten te bezuinigen en intusschen ook van een vruchtbare
werkzaamheid op scheikundig gebied blijken gaf.
In zijn verslag over ’93 berichtte hij : »Nieuwe terreinen
»werden niet ontgonnen en hiertoe bestaat na de uitbreiding
»der gouvernements-onderneming in het laatste tiental jaren
»dan ook geen plan. Alles, wat dit ja a r nieuw beplant werd,
»ligt binnen de grenzen der établissementen, zooals de laatste
»kadastrale opmeting (’93) deze aangaf. Volgens deze opme
»ting bedraagt de totale oppervlakte der gouvernements-
»Idna-ondernemingen 1461 bouws en 334 □ RI. roeden,
»als volgt verdeeld: Nagrak 168, Lembang 60, Tirtasari 271,
»Tjinjiroean 232, Tjibeurem 242, Tjibietoeng 227, Rioen-
»goenoeng 161 en Kawah Tjiwidei 96 bouws (de □ roeden
»voor elk établissement hier verwaarloosd).”
De fraaie kaarten der eerste opmeting waren helaas 1
verloren g era ak t; de nieuwe kaarten wijzen eene met kina
beplante oppervlakte ad 1294 bouws aan.
Onder van Romunde’s beheer werd de standplaats van den
directeur der onderneming van Bandoeng naar Tjinjiroean verplaatst
en de cultuur onder de contrôle van het gewestelijk bestuur
gebracht. Van Leersum, als scheikundige, werd Lembang
tot woonplaats aangewezen, waar hij ook nu nog zetelt.
Eenmaal werd het denkbeeid geopperd, de onderneming
aan particulieren over te dragen. Schattingen van de waarde
hadden plaats, doch liepen zeer uiteen. Gelukkig is dit idée
gevolgd door het betere: om de gouvernements onderneming
tot een proefstation te beperken. Door saraenwerking van
Chemie en botanie zou dan in het algemeen belang der
cultuur voortgewerkt worden en de gouvernements-onderneming
de particulière ondernemingen niet meer door een
ongelijke concurrence drukken. ln afwachting van een
beslissing, is een planten physioloog, dr. J . P. Lotsy, reeds
ter beschikking van de onderneming gesteld.