
dent van den Raad van Indie, den Gouverneur-Generaal
toesprekende o. a., dat de voorstelling, in de laatste jaren
van Java’s achteruitgang gegeven, te somber was gekleurd,
dat er inderdaad geen reden bestond om de toekomst
donker in te zien. De Gouverneur-Generaal antwoordde
daarop: „Ook aan mij' is door personen, die, naar ik
„meen, tot het uitbrengen van een oordeel ten deze wel
„bevoegd zijn, medegedeeld, dat naar hunne meening van
„een mindere welvaart van den Javaan in het algemeen
¡vergeleken bij den toestand van ongeveer een kw a rt eeuw
„geleden, geen sprake is” .
Die opvatting schijnt ons juist, Wel is ’t er verre van,
dat men de inlandsche bevolking welvarend zou kunnen
noemen, daarvoor zal meer noodig zijn dan ontlasten, dan
hindernissen opruimen, n.l zelfbewuste krachtsontwikkeling,
verhooging van ’t intellectueel peil der te eenenmale
ongeschoolde bevolking. Want gelegenheid tot onderwijs
werd zeer onvoldoende geschonken.
Dat er onder het oude régime, dat den inlander in een
feudaal verband van de kwaadste soort klemde, sprake
kon zijn van tevredenheid en welvaart, is moeielijk aan
te nemen. Een beroep op het verleden, op vroegere welvaart,
is dus niet-ontvankelijk te verklären.
In 1902 werd op Java een commissie met een z.g.
welvaartsonderzoek belast, dat zich heeft uitgestrekt over
pluimvee- en vischteelt, visscherij, veeteelt, vervoerwezen,
handel en nijverheid, landbouw, rechtspraak en politie, irrigatie
en economie der dessa’s. Het inlandsche onderwijs was
daarbij niet aan de orde, en toch „van hoe weinig beteekenis
is de bemoeienis van de regeering met het inlandsche
onderwijs geweest,” zooals reeds Mr. v. n. Chys
in 1866 klaagde. Sedert heeft het aan reorganisaties niet
ontbroken, maar hoe kunnen nu 300 gouvernements- en
400 bizondere scholen (met resp. 71256 en 36432 leerlingen
in het jaar 1905) voor een bevolking van nabij dertig
millioen zielen voldoen? Dan schijnen de z.g. buitenbezittingen
nog onder günstiger voorwaarden te verkeeren. In
1904 toch werkten er 362 gouvernements- en 761 particulière
inlandsche scholen met te samen 111.161 leerlingen,
op een bevolking van 6 à 7 millioen. Er valt dus
vooreerst op Java zéér veel in te halen ; men moet tot
dessa-scholen komen, terwijl ook het v.akonderwijs den
inlander niet langer onthouden mag worden.
De kosten zullen niet onoverkomelijk blijken, aangezien
de inlandsche schoolhouw eenvoudig kan zijn; en evenzoo
het leerplan.
Kort voor zijn overlijden zeide een der beste regenten
van Java tot zijn zonen: „Jongens, zonder ontwikkeling
„zult ge u later niet gelukkig kunnen gevoelen; zonder
„haar gaat ons geslacht achteruit — let op mijn woord”.
De zonen, die alle vier het tot de hoogste betrekking
(regent) brachten, hebben vaders woord te r harte genomen.
Als nu de aanzienlijksten des lands den achteruitgang
zien, als hun behoorlijk onderwijs onthouden wordt, wat
dan te denken van de toekomst van geheel een volk, dat
de zegeningen zelfs van ’t eenvoudigste onderwijs moet
derven ! Sommigen hebben gevraagd, of de inlander vat-
haar is voor ontwikkeling. Blijkbaar ten eenenmale onbekend
met dien inlander, kon zulk een vraag bij hen opkomen.
Inge wijden weten beter: bij gelijke gelegenheid tot studie
verschillen de uitkomsten bij Europeanen en Oosterlingen
in doorsnêe niet. De inlander begint op Java en Sumatra
te gevoelen wat er ontbreekt, en met aanmoediging van
regeeringszijde kan voor ’t inlandsche onderwijs binnen
afzienbaren tijd veel goeds tot stand komen.