
werd gewekt, begon men zich in te spannen om het verloren
terrein te herwinnen, maar de mededinging was van lieverlede
overweldigend en zoo nauw aan de gecompliceerde suikerwet-
geving en de agrarische vraagstukken in de betrokken staten
verbonden geworden, dat men zich heden ängstig afvragen
moet, op welke wijze de voor alle partijen to t een bedenkelijke
crisis gerezen positie zal zijn te herstellen, Er is een over-
productie, die, den consumenten weinig of niet ten goede
komend, daarentegen op de schatkist der beschermende staten
teert. De bietsuikerindustrie ontwikkelde zich onder de krqch-
tige bescherming der belastingwetten. Elke verbetering, welke
zij zich door de toepassing van de rusteloos vooruitstrevende
wetenschap en techniek wist en nog weet te verzekeren, verplicht
den fiscus tot meerder offers. Aan plotselinge ophefiing
van die bescherming valt nu niet meer te denken, doch algemeen
en overal is de wetgever er van overtuigd, dat de
belanghebbenden door ti’apsgewijze vermindering van bescherming
dienen te worden voorbereid op den tijd, dat ze den
steun geheel zullen moeten missen. In waarheid is de suikerbelasting
het struikelblok van den wetgever geworden en
heeft ze van de suikerfabrikanten, implicite, medebelasting-
heffers gemaakt, die men moeielijk of niet kan controleeren.
De stam- of moederplant der bietsuiker, de Beta maritima,
groeide o.a. aan de kusten van de Adriatische en Middellandsche
zeeen en placht slechts als groente en veevoeder
gebruikt te worden. De heden zoo algemeen bekende en
verbouwde Beta vulgaris, var. rapacea, is de vrucht van een
voortdurend zorgvuldige teelt en een gestadige selectie. Door
goede keuze van variëteiten, door degelijke grondbewerking,
doelmatige behandeling en bemesting van het bietenveld,
zoowel als door een rationeele vruchtopvolging, streefde men
naar een maximum van suiker in een minimum van grond-
stofvokrme biet. In het bizonder maakte Vilmorin zich op
dit gebied verdienstelijk, al schijnt ook deze liet laatste woord
nog niet gesproken te hebben. Steeds toch wordt voortgegaan
met het in ’t leven roepen van nieuwe, edeler variëteiten,
loonender voor den planter zoowel als voor den fabrikant.
In doorsnee mag men thans het gehalte der bietenvelden in
Nederland n. f. op 13 à 14 percent schatten, maar 15 à 17
zijn gewonnen, en h et proefstation te Wageningen vond in
nitgezochte bieten zelfs tot 2 0% . Goede bieten houden omstreeks
9 6% sap en 4%, vaste, in water onoplosbare stoffen.
Men teelt de bieten op zware klei, lichte klei en zavel-
grond. De grondsoort schijnt weinig af te doen mits de
bewerking voldoende zij. Lichte klei en zavel laten zich
echter het best in den gewenschten, goed bewerkten toestand
brengen. Groote opbrengsten van biet verzekeren evenwel
geen evenredige rendementen van suiker. In Nederland
b.v. wint men in den IJpolder wellicht de grootste hoeveelheid
grondstof, maar, naar verhouding, niet de meeste suiker per
eenheid gronds. Waarschijnlijk zijn daarvan de groote humus-
rijkdom en het zoutgehalte van den bodem schuld.
Regel is, dat de fabrikanten het bietzaad verstrekken aan de
landbouwers, waarmede zij bij tijds voor de levering van bieten
contracteeren. Hiervoren is reeds aangeteekend, dat men steeds
naar de winning van edeler varieteiten streeft en menigvuldig
zijn de conflicten, welke onder contractanten rijzen, waar, als
maatstaf . te r berekening van de kosten, alleen ’t gewicht in
aanmerking komt. Cooperatie van landbouw en fabricage
schijnt dan ook meer en meer de eisch eener gezonde en
redelijke bietsuikernijverheid te worden.
Heden is Europa nog het productieland bij uitnemendheid
van de bietsuiker, maar schier in alle landen der wereld
streeft men er naar, zich onafhankelijk van suiker-invoeren
te maken, d. w. z. in de eigen behoefte te voorzien, door de
invoering of uitbreiding van de biet- of riet-, de Sorghum
(Holcus saccharatus) of Ahorn (Acer saccharinum) cultuur.
De geduchte uitbreiding van de beetwortelsuikernijverheid