
■ Uli.,
■I Fri • í ;-.J
fe
t•eM! t"efel
winsten het land uitgaan, maar de vruchten der gedwongen
staatscultures deden dat ook, terwijl vaststaat, dat zij
aan de bevolking veel minder overlieten, zelfs geen rekening
hielden met haar vrijheid en hare belangen.
Koffiecultuur. Deze moge als gouvernementscultuur nog
in wezen zijn, zij heeft sinds lang haar glorietijd overleefd;
na 1884 begon ze in te teren. De oorzaken zijn: ziekten en
gebrek aan geschikte gronden, alsmede ook redenen van economischen
aard. Naarmate er particulière koffie-ondernemingen
verrezen, moest men wel gevoelen, dat de gedwongen
cultuur een anachronisme werd. In de jaren 1881/84 was
de jaarlijksche gouvernements-koffleproductie van Java nog
ruim éen millioen pikols; thans hoogstens een tiende
daarvan. In de meeste gewesten was trouwens de gouver-
nemeuts-koffiecultuur voor de bevolking een vloek. In de
Preanger waren tuinen, die de bevolking als „tuin van
den honger” en „tuin der kinderkreten” aanduidden. Hoeveel
mannen, vrouwen en kinderen door de inkrimping van
de gedwongen koffieteelt de vrije beschikking over hun
tijd herwonnen, is moeielijk te berekenen.
Van al de overige, reeds vóór 1865 opgeheven sta a tscultures
als: thee, peper, kaneel, zijde, cochenille, indigo,
tabak, is al evenmin iets verkwikkends te zeggen.
Buiten de drie nu besproken u it het grondbezit voort-
spruitende lasten is ook de landbouwer natuurlijk onderworpen
aan de indirecte belastingen, hieronder begrepen
de staatsmonopolies : het zout- en opium-debiet. Voorts
zijn / S .— verschuldigd voor het slachten van een buffel of
rund, en voor het houden van twee- en vierwielige voer-
tuigjes 12 en 36 gulden per jaar, — een niet aan te
bevelen belasting, die echter 2Vj ton ’s ja a rs opbrengt..
f \
Einde 1900 telde men op Java en Madoera 34.818 voer-
tuigen voor personen en 419.137 voor goederen. (Het groote
eiland Java zal wel geen uitzondering maken op den regel,
dat uitbreiding van vervoermiddelen de welvaart bevordert).
Slot. Vingen wij dit geschrift aan met de opmerking,
dat er geklaagd is op Java over „inzinking”, er moest dadelijk
aan toegevoegd worden, dat er ook bemoedigende
stemmen vernomen worden.
In het over 1904 uitgebrachte verslag teekende de Kamer
van Koophandel te Batavia o. a. aan: „Wat de rijst-
„invoer te Semarang en Tjilatjap te zamen betreft, zien
„wij, dat in 1904 werden ingevoerd 9600 pikols tegen
„142.000—911.000 en 2.427.000 in de jaren 1901/03, waar-
„uit volgt, dan aan de behoefte van dit voornaamste
„voedingsmiddel van de inlandsche bevolking nagenoeg
„geheel en al door de productie van eigen bodem kan
„worden voldaan. Hoewel er bij de bevolking nog geen
„sprake kan zijn van terugkeer der vroeger geheerscht
„hebbende welvaart, draagt deze omstandigheid er niettemin
„toe bij ons, hetzij dan ook slechts eenigermate, beter-
„schap te brengen in den toestand van vervai, waarin zij
„door de tegenspoeden van vorige ja ren ende velerlei overige,
„tot hare economische ontwikkeling verre van bevorderlijke
„invloeden is geraakt.”
Het bier gecursiveerde vraagt aandacht. Aan welken
tijd werd gedacht toen men van vroegere welvaart sprak?
Als de toestand in 1904 günstiger was, kon dat als gevolg
zijn van een paar goede rijstoogsten. Enkele jaren typeeren
de toestanden niet. Wat wij uit de Indische geschiedenis
aanhaalden, bewijst dat de inlandsche bevolking
geleidelijk wel degelijk onder günstiger voorwaarden werd
gebracht.
Op Koninginnedag (31 Aug.) 1904, zeide de Vice-Presi