
bleek ook die enge plantwijdte voldoende. Moens mat in ’81
de oudste boomen (14 j.) en daaronder van 8,4 m. hoogte bij
0,64 m. omtrek, een d.M. boven den grond. Ue hast van C.
officinalis was in den handel bekend als Loxa of Loja,
ook als Crown-bark. Voor de kinine-bereiding is de hast zeer
geschikt, zij ’t minder gewild dan de Ledgeriana, en men
herkent hem gemakkelijk aan zijn hiervoren omschreven
voorkomen. De C. officinalis tie rt in Indië ’t best in de
hoog gelegen streken.
C. s u c c i r u b r a . Van deze kinasoort werden in ’62
twaalf planten uit Bengalen ontvangen en daarna, bij h e rhaling,
ook zaden. Men meende toen wel op .lava reeds in
het bezit van de soort te zijn door Hasskarl’s missie, maar
de planten, die men aanvankelijk voor succirubra aanzag,
werden later als C. caloptera herkend.
Geen kinasoort groeit sneller en weliger en niet éene ook
laat zich gemakkelijker door stekken voortkweeken. Bij
ongestoorde ontwikkeling groeien de boomen in 6 à 8 jaren
tot 12 en meer meter hoogte, bij een stamomtrek (0,1 m.
boven den grond) van 0,4—0,6 m. Een der oudste boomen
had in ’74, dus op 12 à 13jarigen leeftijd, een hoogte van
13,26 m. bij een stamomtrek van 0,72 m. bereikt. Moens
mat in ’81 een boom (te Lembang in ’66 u it stek gekweektj
van 17,06 m. hoogte en ruim 1 m. omtrek, en achtte dien
den grootste in geheel Azië. Zeer rijk is de hast aan alkaloïden
maar met weinig kinine en geen kinidine. Cinchonidine,
cinchonine en amorph alkaloid zijn voorheerschend. Voor de
kinine-fabricage komt de succirubra hast daarom niet in
aanmerking, al wordt hij wel gemengd onder het betere
fahrieksmateriaal, Daarentegen speelt de hast in de pharmacie
een voorname rol en wordt er voor de bereiding van extract,
quinium, quinetum, kinawijn e. a. m., veelvuldig gebruikt.
De hast is van oudsher als roode kina bekend en dankt dien
naam aan zijn kleur en de kleur der aftreksels.
Wij plantten de succirubra’s op zeven voet vierkant en
werkten zorgvuldig op den groei van hooge, gave stammen.
Daarvoor werden de boomen stelselmatig gesleund, d. w. z.
geleidelijk van hun onderste takken beroofd Bij tijds weggenomen
— bij den stam afgezaagd en de zaagsnede met
een scherp mes glad gemaakt - was er na een ja a r van
de wonde nauwlijks iets te ontdekken. De natuur zelve gaf
de behandeling aan ; in de succirubra-plantsoenen van vijf
a ze.'jarigen leeftijd ziet men de onderste takken afsterven,
omdat zij geen licht en lucht meer genieten onder de hooge
en dichte kruinen. Beter is de n a tu u r te gemoet te komen
en de onderste takken bij tijds te verwijderen. Men verzekert
zieh dan gave stammen, waarvan men lange reepen hast
kan oogsten.
Reeds op de kweekbedden onderscheiden de succirubra-
plantjes zich door hun weligen groei en groot, lichtgroen
blad, dat geen .scrobiculae als de C. officinalis en de C.
Ledgeriana vertoont. Die grootbladerigheid is ook voor den
volwassen boom kenmerkend en de stammen zien meer
gaaf en glad, grijs. De bloemen zijn groenachtig, wit bene-
clen, en licht-rozerood van boven, de keel der kroonbuis is
karmijnrood gekleurd. Groot verschil dus met de C. officinalis;
tusschen deze twee soorten l ig t :
C i n c h o n a L e d g e r i a n a . Merkwaardige kin a so o rt!
Wij wezen er reeds op, maar moeten hier toch eenige a a n teekeningen
herhalen. Van oudslier beschouwde de handel
den koningskinabast als de kina bij uitnemendheid. Die hast
werd volgens Weddell van de Cinchona Calisaya genomen.
Te begrijpen is het dus, dat er in Europa hoogen prijs
werd gesteld op Calisaya-zaden, door Weddell’s reizen verkregen,
en waarvan men o. a. te Parijs planten kon winnen.
Een van die planten bereikte, via den hortus te Leiden, Java.
Door de missie van Hasskarl -werd Java ook nog van
Calisaya’s voorzien en in ’64 bezorgde onze consul-generaal
te la Paz in Bolivia, de heer Schuhkraft, de Nederlandsche
regeering eveneens een partij kinavruchten, die door Miquel
7*
' -te
' • te