
I
fei íi
•'Hi
raffinadeurs was ze volstrekt niet nieuw, en er zullen dus
wel andere, stille bedenkingen in ’t spel geweest zijn.
Voor suikers met een betrekkelijk hoog glucose-gehalte
als de rietsuikers, is de fransche titrage onbetrouwbaar. Voor
de bietsuikers wordt daarentegen de aschfactor doorgaande
te hoog geacht en moet het suikergehalte, daaraan evenredig,
te laag uitkomen. Elke moedwillige of toevallige verontreiniging
met zand of andere on verbrandbare bestanddeelen, dreigt voorts
met een nieuwe vermindering van het te schatten gehalte.
Uitwassching vóór het onderzoek, voorkomt al die fouten
en ware voor den eerlijken handel zoowel als voor den fiscus
dus te verkiezen geweest. •)
Tot toelichting van het nu vigeerend en hiervoren omschreven
onderzoek, mögen de volgende opmerkingen strekken.
De titrage-biljetten wijzen de hoeveelheden kristalliseerbare
suiker in poiarisatie-percenten en de onkristalliseerbare (glucose),
de asch, het water en de organische nietsuiker in
percenten aan. De vier eerstgenoemde gegevens worden
gevonden door rechtstreeksch onderzoek en voor nietsuiker
wordt opgebracht wat er aan 100 ontbreekt.
Het water-gehalte zou, even als de nietsuiker, onverschillig
kunnen laten. Met de toevoeging van zwavelzuur bij de
asch-bepaling, beoogt men een snellere en volkomen verbranding
en wordt een verlies door vervluchtiging voorkomen.
In de ruwe suiker komen als normale bestanddeelen voor:
koolzure zouten van potasch, kalk en magnesia, zwavelzure
magnesia, kiezelzure en chloor verbindingen. Enkele van deze
zouden, althans voor een deel, bij de verhitting vervluchtigen
kunnen, terwijl koolzuur uitgedreven wordt. Daarom zet men
ze in meer vuurbestendige zwavelzure zouten om. wordende
•) Beweerd wordt, dat de wet van 1884 de Java-suiker geheel
van de Nederlandsche markt heeft geweerd. Begonnen de aaii-
voeren van Java na 1870 reeds te verminderen, sinds 1885 zijn
ze van geen beteekenis meer.
de aschvorming daardoor almede bevoiderd. De gewichtstoename,
door die omzetting in ’t leven geroepen, heeft bij
de berekening van het aschgehalte echter een correctie
noodig, en men neemt het aschgehalte daarom op slechts
9/1 0 van de verkregen hoeveelheid aan.
De directe bepaling van de hoeveelheid glucose berust op
haar eigenschap, koperoxyd u it kokende oplossing van alkalisch
wijnsteenzuur-koperoxyd te reduceeren, zijnde de hoeveelheid
gereduceerd evenredig aan de hoeveelheid aanwezige
glucose.
Voor de bepaling van de glucose maakt men nu gebruik
van z.g. suikerproefvocht, een mengsel in bepaalde verhoudingen
van soda-, seignettezout- en kopervitriool-oplossingen
(proefvocht van Fehling, Barreswill e. a. m.). Het onderzoek
kan geschieden door titreering of praecipitatie en weging.
Als een suikeroplossing met sterk zoutzuur gemengd en
op een waterbad gedurende tien minuten op een temperatuur
van 68° gehouden wordt, zet al de saccharose zich in glucose
om. Ook längs scheikundigen weg is dus het suikergehalte te
bepalen. E erst onderzoekt men de hoeveelheid glucose, zet
daarna al de suiker in deze om, onderzoekt dan andermaal,
en in het verschil is de rietsuiker of saccharose aangewezen.
Het bij de inversie gebruikt zoutzuur wordt met natrium-
carbonaat geneutraliseerd.
De quantitatieve bepaling van suiker längs den physischen
(optischen) weg, is handiger en wordt dus algemeen gevolgd.
Men heeft aan polarisatietoestellen een inrichting kunnen
verzekeren, die ze tot betrouwbare saccharimeters verheft
en die slechts vordert, dat men een bepaalde hoeveelheid
afweegt, tot een bepaald volume oplost en in een buis van
bepaalde lengte waarneemt. Eene op empirische gronden verdeelde
schaal wijst zonder eenige berekening het aantal
percenten zuivere rietsuiker aan (o. a. de saccharimeter van
Soleil).
Ter klaring van de te onderzoeken soluties, sappen, stroopen