
wel aaneen, omdat zij in weerwil van h e t plukken en
snoeien, in omvang toenemen. Elke pluk van jonge loten
is gelijk een lichte snoeiing, m a a r na herhaalde plukken
heeft de h ee ste r een algeheele to ilettee rin g noodig, die
men „snoeien” noemt, doch hiervan weinig heeft als
m en h e t vergelijken wil m e t snoeien van vruchtboomen,
waarbij h e t me s m e t zorg w o rd t toegepast te r verwijdering
van overtollig hout, h e t sparen daarentegen van vruchthout.
Jacobson noemde h e t snoeien der th e eh e este rs een algemeene
schoonmaak, door scheren, uitd u n n en , rondeeren en zuiveren.
En werkelijk geschiedt d a t ja a rlijk s snoeien a l even ruw
als wij levende heggen zien knippen. De th e eh e este r ver-
d u u rt de behandeling ech te r b e s t en n a eenige plukken
wordt een flinke snoeiing noodig te r bevordering van de
ontwikke ling van nieuw ho u t en blad. De Chineesche
planten pleegt m en op J a v a éénmaal ’s ja a rs te snoeien;
de Assam h e e ste r sch ijn t m e t een snoeiing om de twee
ja re n of m e t tw e e in de drie ja re n te ku n n en volstaan,
en die dan ook nog m a ar d ien t te r voorkoming van een
te hoogen groei. Omstreeks vee rtig dagen n a den snoei
k an men weder plukken en dan m e t tu sschentijden v an
35 à 40 dagen weder inzamelen. Die tijd en zijn afhankelijk
van weêrsgesteldheid en hoogteligging. In droge tijden
blijven de oogsten n a tu u rlijk zuinig. De bodem behoort
voldoende open, d.i. los gehouden, en daarvoor m in s ten s
éénmaal ’s j a a r s diep omgewerkt te worden.
H e t onkruid mag in de tu in e n n ie t overheerschen, doch
goedaardige onkruiden — vele, die door h u n zaden zieh
vermenigvuldigen, m a a r n ie t overblijven — behoeven zeker
n ie t angstvallig geweerd te worden. In den drogen tijd
zullen zij ook min d e r welig opschieten en, kan m en in die
periode den bodem m e t h e t neergeslagen onkruid bedekt
houden, dan zal d it zeker een voordeel zijn w a a r die bodem
n ie t reeds door de the ehe este rs zelven beschaduwd wordt.
Voortdurende inw e rk in g toch van de heete zonnestralen
op de kruinaa rde , kan n ie t zonder schade geacht worden
en m a ak t die aarde dor en to t een onsamenhangende, lich t
v erstu ifb a re massa.
Ook ziekten en plagen bezoeken de th e eh e este rs zoo goed
a ls andere cultuurgewassen. Alle planten, die men in massa
bijeen kweekt, lokken vijanden en dreigen broeinesten van
allerlei gedierte te worden, zoo men n ie t aanhoudend d a a rtegen
waakt. Jonge the eplanten worden o m. a a n g etast
door krekels (kasi-), die ju is t op de te e rs te topeinden b elust
zijn. Men moe t ze vangen en dooden. Kwijnende hee ste rs
k u n n en — a lth an s in de lagere strek e n — de w itte mieren
lokken, m a a r geen plaag w as voor de th e e c u ltu u r op Jav a
zoo groot als de z.g. theeroest, die door een to t de H e m i p-
t e r a behoorend insect, eene soort H e l o p e l t i s , d e t e a - b u g
d e r Engelschen, veroorzaakt w o rd t en schier voortdurend
ook in Britsch ln d ie den p lan te r in zorg houdt. Hetzelfde
o f een n a v e rw a n t in se c t te is te rt de kinaplantsoenen ; afdoende
middelen zijn n ie t gevonden. Men v an g t en doodt
ze bij millioenen en w a a r de aanvallen soms te mä chtig
worden, n e em t men to t diep snoeien e n ’t verbranden van
h e t snoeisel zijn toevlucht, in de hoop hierdoor veel broedsel
te vernielen, m a a r altijd wee r m e t de treu rig e ondervinding,
d a t de strijd tegen deze m a ch t van h e t kleine, m a a r massale,
g een einde neemt.
In alle theeplant soenen zal men ziekelijke h e e ste rs of
reeds ledig gevallen plekken ontmoeten, en veelal wordt
beweerd, dat inboetingen daa r weinig u itk om sten geven.
Deze zullen echter wel evenredig zijn m e t de zorgen, aan
de inboeting besteed. Maakt m en flinke plantkuilen, brengt
m en hierin desnoods w a t nieuwe aarde, dan is e r geen
re d e n to t wanhoop, w aa r ’t aan lic h t en lu c h t voor de
nieuwelingen n ie t behoeft te ontbreken. De Assam-thee
s c h ijn t zieh dan ook n ie t zoo onhandelbaar te hebben ge-
tooiid. Tusschen de oude thee-rijen p la a ts t men Assam-
p lan ten en, mögen ze aanvankelijk n ie t zoo snel groeien
4