
ff
een ontkennend antwoord kreeg, m e t de bijvoeging „Och,
h e t is van oudsher zoo”, deed hem d it denken, dat men er
zich liever bij neerlegt dan naa r de oorzaken te speuren.
Gelukkig, volgt daarop, d a t de ziekten slechts sporadisch
heerschen en dat men door h e t m e t wortel en ta k v erbranden
der boomen, verdere uitb re id in g kan tegengaan.
W a t is nu echter h e t geval? Dat in 1897 Prof. J. M. Janse,
destijds Chef der 2® afdeeling van ’s lands p la n ten tu in te
Buitenzorg, zieh op reis n a a r de Banda-eilanden begaf om
die ziekten te bestudeeren. H e t door hem meegebracht
ma teria al leidde in 1898 to t een breedvoerig verslag, v e rv a t
in de „ Mededeelingen van ’s lands p la n te n tu in ” N®. 28 In
d it verslag beschrijft hij uitvoerig een zeven-tal ziekten van
den muskaatboom. Van deze zeven is e r slechts een, die veel
nadeel veroorzaakt, n.l. h e t onrijp opengaan der vruchten,
waardoor noot en foelie h u n waa rde verliezen. Gemiddeld
is h et jaarlijksch verlies, d a t de p lan te r er door lijdt, op
een derde van den oogst te schatten. De oorzaak is volgens
den schrijver een schimmel, die in den bolster der v ru ch t
leeft. Middelen to t bestrijding bestaan er wel; verscheidene
bizondere omstandigheden maken echter dat geen h u n n e r
voor toepassing in de n o ten tu in en erg geschikt is. In tu ssc h en
mag men goede v e rw achting koesteren van voorbehoed-
maatregelen, als afplukken der a an g etaste vruchten, ru im e r
u it elkander planten der boomen, aanzienlijke v e rmindering
van schaduwboomen en, in ’t algemeen, eene zorgvuldige
cultuur.
H e t oude lied! Sinds ja re n hebben schier alle p la n te rs
in Indis te klagen over ziekten en plagen, w a a rv an men
vroeger n ie t of nauwelijks vernam. H et voorkomen is zeker
gemakkelijker dan h e t genezen, m a a r vasthouden aan alle
eischen eener rationeele cu ltu u r w o rd t wel eens bezwaarlijk
door de geduchte mededinging, en ook wel door ’t verlangen
n a a r snelle winsten.
De opbrengst van een volwassen boom kan men op
0 ,6—2,2 kilo’s rek e n en ; onder zeer g ünstige omstandigheden
nog meer. Al n a a r de grootte en zwa arte, gaan er van
± 1 6 0 - 3 3 0 ontbolsterde noten op een kilogram.
De n o te nm u sk a a t (in de apotheek n u x moschata of semen
myristica e geheeten) is ovaal of eirond, grijsbruin, wit-
bestoven, deels van h e t poeder, door schuring ontstaan,
deels door de kalking, voorts n etvorm ig geaderd en op
de doorsneê gemarmerd. Smaak en reu k zijn aangenaam
specerijachtig. De voornaamste bestanddeelen zijn 8 - 1 0 %
ae the rische olie in het perispe rm en 2 0 — 2 5 ° /o v e tte olie in
h e t endosperm. De olie w e rk t prikkelend en opwekkend, in
groote hoeveelheden narcotisch (vergiftigingen door ’t eten
van groote hoeveelheid n o te nm u sk a a t komen af en toe voor).
Inférieure en gebroken noten werden vroeger n ie t uitgevoerd.
Ter plaatse fijngestampt, gestoomd en u itgeperst, leveren
zij h e t bij 45° to t olie smeltend v a s t vet, dat, in stan g en gesneden,
als Bandasche notenzeep of m u sk a a tb o te r (balsamum
nucistae) in den handel komt, en in de apotheek gebruikt
wordt. Op de u itg ep erste massa, de perskoek, te e lt men
eene fijne soort champignon, door ze, vermengd m e t den
bolster en de deppen, te overdekken m e t een laagje aarde en
daarover reepen van p isangstammen en bladeren te leggen.
Tegenwoordig w ordt in Duitschland muska atboter, welke
n ie t alleen u it de v e tte olie bestaa t, m a a r ook de vluchtige
olie in slu it, in h e t groot bereid, en d es tille e rt men
daar u it de minderwaardige noten de reeds genoemde
notenolie, die al h e t aroma der noten bevat. De vluchtige
olie u it foelie verschilt n ie t veel van die u it de noten.
Oogst en bereiding. Zoodra de vleezige schil openberst,
wordt de v ru ch t voorzichtig van h a a r ste el gewrongen m e t
een houten tw ee tan d ig vorkje (gai-gai), d a t aan den rand
van een langwerpig-eivormig, van bamboe gevlochten
korfje bevestigd is. Dit eenvoudig werktuig, m e t eenige
1, i '