
l i í T
s f.:
1, À
■lu
' .1
!;■ i •*'
■ '14
k ]
en fancy-artikelen gaan al spoedig boven de behoefte.
Toen de m a rk t nog alleen u it Zuid Amerika werd voorzien
en ruime keuze van soorten aanbood, kon inen van deze
monsters naast elkander leggen en trachten ze te onderscheiden.
Het deed er weinig toe of die onderscheiding wetenschappelijke
waarde had. Door oefening leerde men herkennen wat
men voor zijn doel het beste achtte. De kleur? Wij weten
hoe moeielijk het is nuances te bepalen; de suikerkeurders
kunnen er van meepraten. De bedekking van de basten,
uiterlijke kenteekenen, die zelfs voorgeschreven waren? De
dikte of zwaarte, de zachtheid of weekheid, de smaak? Over
dezen valt zeker niet te twisten en een kinabast kan, ook
bij een gering alkaloïd-gehalte, u iterst bitter smaken. Succirubra
- en Ledgeriana-bast zijn beide zeer bitter, maar in het
kininegehalte is groot verschil. En, wij hebben bij de b e schrijving
der cultuur reeds gelegenheid gehad te herinneren,
hoe uitwendige invloeden op het uiterlijk, ook op de dikte
en de bedekking, der basten werken. In de schaduw groeiende,
vormt zich geen dikke, zware bast. Ontwikkeling van
cryptogamen op de schors blijft van allerlei invloeden afhan-
kelijk; gezonde en welig doorgroeiende boomen zullen het
minst met mossen en korstmossen hedekt worden en oude
en jongere boomen van gelijken oorsprong en dezelfde plaats
kunnen eenzelfde gehalte hebben bij een zeer ongelijk uit-
wendig voorkomen. Ook de pharmacie bepaalt zich heden
niet meer tot de uiterlijke kenteekenen; zij eischt kennis
van de scheikundige samenstelling, al verlangt zij niet vóór
en boven alles een hoog gehalte kinine. Voor de bereiding
b.v. van de veel gebruikelijke kina wijnen en extracten, in
het bizonder van Dr. J. E. de Vrij’s vermaard Ohina liquida,
let zij meer op aard en hoeveelheid der totaal-alkaloïden,
bepaaldelijk der kino-tannaten.
Voor mij liggen, zorgvuldig gerangschikt, typische monsters
bast van Cinchona succirubra, 0 . Calisaya Schuhkraft,
0. Ledgeriana en 0. officinalis. Als men de 0. officinalis
uitzondert, is het inderdaad moeilijk ze te onderscheiden.
De kleuren vertoonen de nuances van grijs, maar door de
begroeiing met korstmossen enz. of de sporen daarvan, ziet
men krijtwitte, zwarte en bruine plekken, in allerlei vormen.
De officinalis is het duidelijkst en regelmatigst van dwarsche
insnijdingen voorzien; de oppervlakte is ruw en meer of min
geruit. De Engelschen hebben dezen bast daarom niet onjuist
met den huid van den alligator vergeleken. Ook is de kleur
over het geheel meer in het bruine loopende. De succirubra’s,
Schulikraft’s en Ledgeriana’s hebben alle dezelfde nuanceering
van grijs, met de door cryptogamen te voorschijn geroepen
afwisselingen. Zij zijn ook alle voorzien van de dwarsche
insnijdingen, en missen evenmin de overlangsche .scheuren of
sleuven, beter gezegd rimpels, welke bij sommige succirubra’s
zelfs zeer scherp uitkomen. Aan de binnenzijde en op de
doorsnede zijn al de basten i n ’t gele, roode of bruine gekleurd.
Ook deze tinten zijn moeilijk scherp te bepalen. De succirubra
onderscheidt zich ’t meest door roode, de Ledgeriana door
gele (kaneelkleur) kleuren, maai- op deze blijken ook de
wijze van droging en de ouderdom van den bast van veel
invloed te zijn. Er moet erkend, dat de analyse menig
oordeel op ’t oog, zou kunnen beschämen en dat, bij twijfel,
die analyse dus niet nagelaten mag worden, Dit geldt
vooral met het oog op de tallooze hybriden.
Uit Amerika worden ook zware, meer of min platte
stukken bast aangevoerd, uitwendig dan geel, bruin of rood,
omdat zij van hun schorslagen werden bei’oofd. Men hield ze
vroeger voor de rijkste en edelste basten, en zeker waren zij
van zware en oude boomen gewonnen, doch men wist toen
nog niet, dat men met de schorslagen den voornamen zetel
van de kinine prijs gaf. De gekweekte basten ondergaan
die afhorsteling dan ook niet.
Men onderscheidt aan den kinabast: de opperhuid of
epidermis, die alleen bij jonge boomen nog aanwezig i s ; de
kurk, die gemakkelijk afgestooten w o rd t; de schors of
J -