
een ruimer plantwijdte zou kunnen dienen, waardoor h e t
n u ttig effect van ruimer lucht- en licht-toetreding niet schuldig
zou blijven.
De geschiedenis van het zwarte riet is meer in bizonderheden
bekend en is zeer leerzaam. Het van 20—24 Juni 1864
te Haarlem gehouden XIXJ® Landhuishoudkundig Congres ontving
daaromtrent een uitvoerig rapport van den Heer G. J.
Gonsalves, een bekend suikerfabrikant in Tjeribon. Het rap port
was een antwoord op de vragen: „Welke zijn de u itkomsten,
in de laatste ja ren met het sinds eenigen tijd meer
algemeen geworden zwarte suikerriet verkregen? Waardoor
beveelt zich deze soort boven andere aan en is dit ook onder
verschillende weêrsomstandigheden het geval?”
De Heer P otter toonde zich zeer ingenomen met het rap port
en de Heeren Rochussen en Van Deventer, deelden de
ingenomenheid met het zwarte riet.
Omdat de gele rietsoort, hoewel minder suikerhoudend,
meer productief heette wegens zijn zwaarder uitstoeling;
omdat deze soort als weeker en zacliter bekend stond, dus
gemakkelijker te persen en te kauwen was, werd het door
de Chineezen en inlanders verkozen boven het zwarte riet,
al wist men, dat dit een beter sap houdt, minder .spoedig
legert, berst en uitdroogt. De Europeesche planters waren
niet eenstemmig in hun waardeering en verwonderen mag
dit ons niet, omdat, onmiskenbaar, de soort en ligging van
den grond, waarop het riet geteeld wordt, zoowel als de
cultuurwijze een mächtigen invloed op de ontwikkeling en
h et gehalte van het gewas moeten oefenen.
Volgens Von Humbold en Bonpland werd het zwarte riet,
als ,,la canne violette” , reeds in 1782 van Batavia naa r de
fransche koloniën overgebracht. Op Java noemde men h e t
teboe woeloeng, t. iten en t. monjet.
Gonsalves schreef daaromtrent in zijn rapport:
Deze rietsoort tre ft men in . de riettuinen slechts in zeer
geringe hoeveelheid onder duizenden andere rietstokken aan„
n
waa ru it men zou moeten afleiden, dat het zwarte riet hier
tehuis hehoort. Het bestaat uit twee soorten, waarvan de eene
met inbegrip der bladeren donker paarsch is en de andere
dezelfde kleur heeft, met uitzondering der bladeren, die groen
zijn, terwijl ook de stok veel dikker is. Het is deze laatste
soort, die ik heb aangenomen en aangeplant, omdat die de
beste en voordeeligste is, de beste, dewijl de bast, vergelijkender-
wijze gesproken, zoo hard is, dat de gloeiendste zonnestralen
ze niet kunnen doen splijten, zijnde dus de bijzondere eigenschap
van het riet, dat het sap g a a f en gezond, goed beschut
b lijft tegen den invloed der lucht, terwijl andere soorten zich
splijten en dat wel bij enkele aan bijna alle geledingen, waardoor
warme en koude lucht zeer nadeelig op het sap influen-
ceeren en dus hierin wel de voornaamste reden mag gelegen
zijn, dat de helft, o f althans een groot gedeelte van het sap,
ongeschikt tot kristallisatie wordt gemaakt. Voorts wil deze
in alle gronden welig tieren, hetzij droge, hetzij schrale, mits
er behoorlijk wordt geploegd, doch z ij tiert het weligst op
■alluviaal terrein en vooral op gronden, saamgesteld u it klei
en zand. Het voordeeligst, zeg ik, omdat d it riet meerder en
heter suiker oplevert dan alle andere rietsoorten, daar het
bestand is tegen den invloed van aanhoudende droogte envele
regens, welke beide weêrsomstandigheden zich dan ook voor-
deden, de eerste in het ja a r 1862 en de laatste in 1863.
Bedoelde rietsoort werd 40 à 50 ja re n geleden {in 't eerste
en tweede decennium der 19e eeuw) door de Chineesche planters
nagenoeg uitgeroeid en andere zachtere door hen aangeplant.
De reden daarvan is gewis toe te schrijven aan de onder-
volgende oorzaken.
De Chineesche fabrikanten hadden toen ter tijde geen geschikte
middelen en werktuigen om dat harde riet behoorlijk
te persen. A l hun molens waren van steen en dan nog zeer
gebrekkig gedreven door karbouwen. Het riet, dat die molens
doorloopen had, was als het ware slechts p la t gedrukt en
moest twee malen verwerkt worden en was dan nog niet eens