
H
L!
l Ï
sommige streken dreigen de wilde varkens met vernie-
lende invallen. Ernstiger nog zijn de mmzen en ratten.
Van deze kent men een soort ter grootte van een klein
koniin. met zwart haar. Deze knagers gaan met overleg
te werk. Zij komen bij legioenen u it de bosschen, dringen
tot het midden van een veld door en vreten van hier uit
naar deh rand de rijstplanten even boven den grond at
Zoo kunnen zii een heel eind gevorderd zijn, zonder dat
men er iets van bespeurt. Wanneer een inval bijtijds wordt
opgemerkt, en geruischloos geschiedt ze met, dan trekke
liefst de heele dessa-bevolking er op los om het gedierte
te dooden. ,
Zoodra de padi gaat rijpen, komen er zwermen vogels,
vooral de gelatiks, (Amadina oryzivora), de fraai gekleurde
rijstvogeltjes, er op los. Het is daarom gebruike-
liik dat men in de velden hooge wachthuisjes (goe-
boegs) van bamboe plaatst, van waaruit oude mannen of
kinderen de vogels trachten te verschrikken en te weren
door een net van koorden, die, over de velden gespannen,
en van lapjes en rammelende voorwerpen voorzien, m
beweging gebracht worden. Gebaarde, d. i. van haren voorziene
ri st heeft minder van de rijstdiefjes te lijden dan
de onbehaarde.
Onder de namen ama-mentik, soendep, lodak, poetih,
bambang enz., komen ziekten voor, die meestal door
schimmeis of zwammen, ook door een aaltje (Tylenchus
oryzae) veroorzaakt worden. Men bemerkt die op de kweekbedden
zoowel als op de velden. De bestrijding geschiedt
door verandering van waterstand.
De planter zorge steeds zijn gewas onder de meest
günstige levensvoorwaarden te houden, daar het dan
het grootste weerstandsvermogen toont tegen alleilei
ziekten. Op een paar vrij algemeen voorkomende kwalen
zij hier nog even gewezen. Een z.g. „omo poetih wordt
veroorzaakt door een rups, die het bladmoes tusschen de
vaatbundels wegvreet en daarmee aan den binnenkant der
bladen begint. Slechts 2 à 3 dagen drooglegging van het
veld doet haar sterven. Beheerscht men het water dus, en
verhindert regen ’t middel niet, dan is de aanplant te
redden.
Geen ziekte geeft zulk een leelijk aanzien aan ’t gewas,
maar is gelukkig zoo onschadelijk voor den lateren groei,
als de „omo bambang klinting”. Eerst worden de bibitans
over groote uitgestrektheden geel, dan rood en eindelijk
bruin. Bij nadere beschouwing blijken die kleuren op de
bladen veroorzaakt door roode plekken, die van het midden
uit naar den omtrek donkerder worden en langzamerhand
in elkander loopen, waarna het aangetast blad
afsterft. Daar het verschijnsel zich altijd voordoet aan'den
binnenkant der bladen, vooral na regen en daarop gevolg-
den feilen zonneschijn, of nadat het ’s morgens lang bewölkt
bleef en de zon eensklaps doorbreekt, is de ziekte
waarschijnlijk niet anders dan een plaatselijke verbranding
dáár, waar de zonnestralen den regen of dauwdruppel op
het blad treffen. (Gelijke verklaring geeft men wel aan
’t ontstaan der spikkels op tabak).
Bemesting. Over het nu t van bemesting valt niet te
twisten, ook de Javanen bewijzen het te erkennen, daar
zij, ZOO mogelijk, schralen grond er van voorzien. Veel mest
zal echter verloren blijven gaan zoolang men zijn vee niet
beter stalt. Kunstmest is te duur om er gebruik van te
kunnen maken. Aan ’t verzamelen van allerlei afval en het
teruggeven aan de velden van wat er niet noodwendig
door den oogst van weggenomen behoeft te blijven, ware
nog heel wat aandacht te wijden. De inlander verkoopt
te vaak zijn mest aan de europeesche ondernemers. Gronden,
die aan Europeanen verhuurd worden, genieten in
den regel flinke bemesting. De teelt van katjang is over