
' . r ! I
} ! i te'fe
■ i i f
lis
» |!
aanslag der suikerfabrikanten geschiedt ter hunner keuze,
naar een der twee volgende grondslagen:
a. Voor de hoeveelheid suiker, die in hunne fabrieken
werkelijk wordt voortgebracht ; o f
b. Voor eene vaste hoeveelheid suiker, in verhouding lot de
hoeveelheid en de dichtheid der verwerkte sappen.
Voor elken graad densiteit in het ongezuiverd diffnsie-sap
bij 15° C, werd to t ultimo December 1,45 en van 1° Januari
to t aan ’t einde der campagne, 1,40 K.G. droge witte suiker
per hectoliter sap gerekend. Bij de wet van ’94 is die aan slag
met 1 2 % verhoogd, de grens der overponden (marge
tusschen geschatte en feitelijke rendementen) alzoo verengd.
Ontegenzeggelijk was liet een fout den fabrikanten die
keuze te laten. Deze kon toch niet twijfelachtig zijn. Aanslag
volgens a ware wat heel naïf, geen kansen to t voordeel in
overponden latende. Met wat zorgen en wetenschap maakt
men heel wat meer u it de sappen dan door den fiscus is
aangenomen en zoo wint de fabrikant, even als — maar sinds
jaren veel meer — de raffinadeur, overponden, die zijn premie
vertegenwoordigen. Ook hij sta at bij zijn onlvanger in open
rekening en de regel zal wel zijn, dat hij zijn suiker zoodra
mogelijk aan handelaars of raffinadeurs overdraagt en op hun
rekening laat overschrijven om daardoor de zijne met de
administratie te verevenen en zijn overponden met inbegrip
van een deel der belasting in consumtie te brengen.
Over de jaren 1 887/88 t/m 1892/93 heeft men de overponden
der dertig fabrikanten geschat op 5.231,500 to t
11,546,100 K.G., deze uiterste cijfers, resp. in de ja ren
1887/88 en 1890/91, een accijnsbedrag van /1,4 1 2 ,5 0 0 en
/ 3 , 117,400 vertegenwoordigende.
Dit wil nu evenwel niet zeggen, dat deze sommen werkelijk
in haa r geheel door de fabrikanten genoten werden.
Ook zij ondervinden ’t effect der concurrentie, die tot loven
en bieden leidt.
Het percentisch bedrag der ovei’ponden werd over de zes
genoemde campagne-jaren geraamd op 17,4 °/q in 1887/88,
tot 2 5 ,2% in 1891/92 en het ja a r 1889/90, dat, naar schatting,
10,464,900 kg. = 22,5 °/o overponden opleverde, gaf
aanleiding to t de wet van 25 April ’91, Stb. 89, de z.g.
omslagwet, die den fiscus 8,5 millioen gulden moest verzekeren,
door een eventueel tekort (dat er niet is geweest)
op de fabrikanten te verbalen.
Niettemin achtte de fiscus zich over 1892/93 nog met 61/2
ton tekort gedaan, en had men nu met de wet van 11 Januari
’94, Stb. 6, niet alleen ten doel, voor de ja ren 1894 en 1895
een opbrengst ad 8,5 en voor 1896 ad 8,65 millioen te verzekeren,
maar bovendien maatregelen te treffen te r kennismaking
met de juiste hoeveelheden suiker, welke door elke
fabiiek en raffinaderij werkelijk gewonnen worden.
Voor de herziening (1897) der wettelijke bepalingen nopens
den accijns op de suiker, hoopt men nu de onontbeerlijke
gegevens te verkrijgen en ligt het niet in de bedoeling
de bescherming dan dadelijk geheel prijs te geven, binnen
redelijke grenzen acht men haa r beperking geboden.
De wet van ’94 z e g t: Wegens een tekort op de opbrengst in
1895 o f 1896 heeft geen omslag plaats indien de gezamenlijke
hoeveelheid droge witte broodsuiker, waarvoor de fabrikanten
in het bij de eerste zinsnede bedoelde werkjaar zijn aangeslagen,
met inbegrip van de verhoogingen voorgeschreven krachtens
art. 77 derzelfde wet, 44 millioen kilogram niet te boven gaat.
B ij een hooger aanslag-totaal, bedraagt de omslag voor elk dier
ja re n ten hoogste f 3,40 per 100 kilogram voor het meerdere
(art. 10 der wet).
De wetgever heeft in 1894 het verbruik in Nederland dus
nog op 44 millioen kilo’s geschat, wat zeker niet overdreven
kan heeten.
Ware in de wet van 1867 aan de fabrikanten geen keuze
gelaten „hoe ze wenschen aangeslagen te worden” had de
wetgever bij art. 1 dier wet zich eenvoudig to t a bepaald,
dan ware een tweejarig onderzoek naar het werkelijk rende-
)■