
reeds had bericht, dat de gedwongen rietcultuur niet meer vat-
baar werd geacht voor uitbreiding, bracht zijn opvolger de
Vogel het in 1839 toch nog van 20.000 op 27.000 bouws en
bereikte deze gedwongen teelt in 1852, na de inkrimping
van de indigocultuur, eene uitgestrektheid van 42000 bouws
(de bouw = 7096 vierk. meter). Begrijpelijk is, dat men wel
eens mistastte in de keuze van gronden en situatie voor deze
of gene cultuur en dat op teleurstellingen dan intrekking of
beperking volgde. Inkrimping of intrekking van de eene cul-
tu u r ging in den regel echter gepaard met invoering of
uitbreiding van een andere. De suikercontracten werden a a n vankelijk
slechts op korte termijnen gesloten en in het aantal
fabriekjes kwam, onafhankelijk van de uitgestrektheid der
aanplantingen, gedurig verandering, naarmate o. m. het water
als drijfkracht werd benut en de vereeniging van nabij elkander
gelegen buifelmolens mogelijk maakte.
Intusschen kan niet worden ontkend, dat er zieh bij het Bes
tu u r meer en rneer een streven ontwikkelde naar het invoeren
van middelen tot vermeerdering en verbetering van het product,
met gelijktijdige verlichting van de bevolking en besparing
van kosten. Maar, aangezien de contracten met de belangen
van drie partijen rekening hadden te houden, is hun geschiedenis
inderdaad die van vruchtelooze pogingen to t het in
overeenstemming brengen van die belangen, welke noodwendig
steeds over elkander stonden. Nu eens moest men door nieuwe
bepalingen de bevolking, dan weder de fabrikanten tegemoet
komen, terwijl toch ook de eigen fiscale eischen niet veron-
achtzaamd konden worden. Het belang van den S taa t bij
„beschikken tegen zekeren prijs over bepaalde hoeveelheden
suikersoorten” , bleek ook al slecht samen te gaan met een
vrije, vlugge ontwikkeling der nijverheid en na tal van tijdelijke
maatregelen en van pogingen om to t een afdoende regeling
te komen, mocht het eindelijk in Juli 1870 gelukken, een
wet tot stand te brengen, waardoor de gedwongen suikercultuur,
inmiddels aan vaste regels gebonden, genoopt werd
i
bare voorbereiding en ontwikkeling to t een geheel vrije industrie
te aanvaarden.
Krachtens deze wet, vrucht van het bij de wet van 2 September
1854 (art. 56) vastgesteld Regeerings-reglement voor
Ned.-Indië, zou de rechtstreeksche bemoeienis van den Staat
met de suikercontracten zich bepalen to t de teelt van het riet.
Te beginnen met het ja a r 1879, zouden de oorspronkelijk
contractueel vastgestelde aanplantingen jaarlijks met een
dertiende verminderd worden, zoodat de aanplant van 1890
alle directe bemoeienis zou sluiten. En zoo is geschied en
eindigt de geschiedenis der suikercontracten alzoo met het
ja a r 1890. Van de in 1870 werkende 97 contracten bleef
slechts één op den ouden voet voortwerken (Soerawinangoen
in Tjeribon) en expireerde dit reeds in het ja a r 1882. Tedja
(Madoera) en Ketabang (Soerabaja) werden ingetrokken.
De sprong op de jaren 1 8 7 0 /’90 zou ons onbekend laten
met veel wat intusschen geschiedde en op de suikerindustrie
niet zonder invloed blijven . kon. Daarom nog eenige losse
aanteekeningen over voorgaande périodes, die ons ook weder
leeren kunnen, dat niet alle veranderingen verbeteringen zijn
en vele zich alleen door of in den vorm onderscheiden.
Bij een resolutie van den 13®" Augustus 1830, N “. 4, werd
de invoering of de uitbreiding van de suikercultuur in alle
daarvoor geschikte gewesten gelast en wel op den grondslag
van vrije overeenkomsten met de bevolking voor de teelt van
de grondstof, de levering van brandstof en van arbeiders, in
en buiten de fabriek. Ter uitvoering werd een crediet van
een millioen koper geopend.
In den loop van het ja a r werd reeds een dertigtal contracten
gesloten. In Tjeribon liet er zich de heer Dennison, in Pasoeroean
de heer Hofland toe overreden. Üp Chineezen kon men
wel wat pressie oefenen; men was nog niet overtuigd van d e
voordeelen. Voor den bouw der fabrieken en voor het bedrijf