
uitgebraclit en op grond hiervan met grooten ijver de hand
aan het werk geslagen Nabij Parijs werd een aanzienlijke
iiitgestrektlieid gronds voor den bietenbouw aangewezen en
den scheikundigen Barruel en Aimard (of Isnard?), de bereiding
van suiker u it de te telen bieten opgedragen.
Aanvankelijk bleven, zooals niet te verwonderen is, de u itkomsten
ver beneden de verwachting. Men won toch niet
meer dan 2 % suiker uit de bieten, en dan nog van een
qualiteit, die in voorkomen en smaak veel te wenschen overliet.
Bovendien kwam de kostprijs op 3 ’% franc per kilogram
te staan, — een minder gewichtig feit, tegenover de intusschen
nog veel duurder (6 franc) geworden koloniale suiker.
In 1812 verscheen het keizerlijk decreet, dat de oprichting
vim leerscholen voor de scheikunde, zoowel als van keizerlijke
fabrieken gelastte. Voorts werd de beteling van 50000 hectaren
grond met bieten bevolen en alles in het werk gesteld te r
aanmoeniging en bevordering van de nieuwe industrie, die
eene voor het rijk voldoende productie moest verzekeren.
Overal verrezen nu fabrieken, zoowel in Duitschland en Bohemen
als in Frankrijk. Vijf honderd licenties werden verstrekt aan
personen, die in het bezit waren van een fabriekje of die
zich, te r bevordering van de suikerindustrie, uitgaven hadden
getroost. De inlandsche suiker werd voor den tijd van vier
jaren van alle lasten vrijgesteld. De eerste fabriek in Duitschland
was die te Cunern (1801) in Silezie. Zij werd, met
geldelijken steun van den Koning van Pruisen, door Achard
in het leven geroepen en spoedig gevolgd door inrichtingen
te Strehlen en Althaltensleben, die echter met zooveel tegenspoed
te kampen hadden, dat ze zeker gesloten zouden zijn,
ware er van Frankrijk niet een mächtige d rijfk ra ch t uitge-
gaan.
In Nederland begon men omstreeks het ja a r 1811 bieten
op suiker te verwerken. E r kwam op het land „de Oorsprong”
bij Arnhem, een fabriekje tot stand, waarin men donkerbruine
suiker u it kroten en mangelwortelen bereidde. Op aanwijzing
van den Duitsclien hoogleeraar Hermbstaedt gebruikte men
daarbij kalk te r zuivering van de sappen •).
Toen de koloniale producten na den val van Napoleon weder
vrij verhandeld konden worden, liet het zich met de pas ontloken
bietsuikerindustrie niet best aanzien. E r waren intusschen
reeds aanzienlijke kapitalen mede gemoeid en, had men hiermede
rekening te houden, ook wanhoopte men niet aan de
levensvatbaarheid en de goede beloften, zoo men slechts ijverig
en volhardend met het streven naar verbetering van cultuur
en fabricage kon voortgaan. Redenen te over voor de betrokken
gouvernementen, om de jeugdige industrie tegemoet te komen
en dat te beproeven door belastingstelsels, die aan het inlandsch
fabrikaat een prernie zouden kunnen verzekeren. Dank zij deze
hulp en de verrassende uitkomsten van gestadige verbeteringen
in de cultuur en de fabricage, kon de bietsuikerindustrie
zich niet alleen staande houden en mächtig uitbreiden, maar
begon ze allengs ook haar oudere zuster in die mate naar
de kroon te steken, dat deze zieh heden op haar b eurt ernstig
bedreigd ziet en zoo al niet om bescherming dan toch d r in gend
om verlichting van lasten vraagt.
Het valt niet te loochenen, dat de rietsuikerindustrie van
nature onder günstiger voorwaarden verkeert dan haar jongere
zuster, en dat zij, om ons nu tot Nederlandsch O.-Indie (Java)
te bepalen, bier, onder het Nederlandsch bestuur, nooit billijke
redenen tot klagen heeft gehad. In het vierde hoofdstuk,
waar de suikerindustrie in den 0 . 1. Archipel besproken moet
worden, zal dit beweren bevestigd kunnen worden. Men
heeft in de koloniale landen echter te lang en te veel op de
van nature zeer günstige gegevens gesteund en de jeugdige
mededingster daarentegen te licht geschat. Toen men door de
ve'rbazende vorderingen van deze u it den dommel en den sleur
•) Zie, omtrent den oorsprong en de geschiedenis der suikerindustrie
in Nederland, liet hoofdstuk „Be l a s t i ngen” ende
aan het slot gevoegde bijlagen N°. 1 tot en met 6.
■ Y
/' .y' Il