
en vrije beweging binnen de wettelijke grenzen. Maar men
meene niet, dat reglementeering van alles, en daaronder nu
van »verhuur van gronden” door inlanders aan niet-inlanders,
ons in ’t goede en onfeilbare spoor zal kunnen brengen. Zoo
reglementair kan een verordening te r zake niet ontworpen
worden, of ze zal gelegenheid en zelfs aanleiding tot ontdui-
king of overtreding geven kunnen. Laten de r e c h t e n op
d e n g r o n d onweersprekelijk zijn vastges'.eld en bij de be
trokkenen ingang gevonden hebben, de rest blijve dan aan
politie en justitie toevertrouwd.
Als de Europeesche ondernemers hun eigen belangen goed
begrijpen en de solidairiteit van deze met die der bevolking
gevoelen willen, dan zullen van weerszijden de klachten ver-
stommen. W a ar men, op welk ondernemings- of cultuurge-
bied ook, zich schuldig maakte aan overdrijving, daar dreigt
demoralisatie door onedele mededinging e n ’t is een bedroevend
feit, overeenkomsten te zien aangaan te r reductie van loonen,
huren en prijzen, om daardoor eigen schade en risico’s op de
nog zwakkeren te verbalen.
■
Y. De cu l tu u r van h e t S u ik e r r i e t .
In de meeste districten van Java en ook op vele andere
eilanden van den 0 . I. Archipel, ziet men, to t op vrij aanzienlijke
hoogte boven zee soms, kleine rietaanplantingen, of
althans enkele rietstoelen op de erven der inboorlingen.
Schier op elke inlandsche markt treft men het suikerriet,
gesneden in stukken, aan Geteeld op de erven, dient het
hoofdzakelijk als een versnapering, een kauw-lekkernij en
wordt het op Java teboe-pomahan genaamd. W a a r men kleine
tuintjes aanlegt, dient het echter ook te r bereiding van suiker.
Het persen heeft dan zeer primitief, in kleine door menschen
of buffels gedreven en gemakkelijk verplaatsbare houten molens
plaats. Het sap wordt op even primitieve wijze, in ijzeren
pannen tot ruwe suiker verkookt, na door toevoeging van
kalk te zijn gedefeceerd — ruw en onvolkomen natuurlijk
ook alweer. Het bedrijf, meestal in handen van Javanen of
Chineezen, levert dien ondernemers, met hunne geringe behoeften,
nog redelijke winsten. Het eischt toch weinig kapitaal
en ’t product zet men plaatselijk zonder veel omslag en
kosten van de hand. Hier en daar wint men nog tot 25 pikols
suiker per bouw.
Met deze inlandsche nijverheid hebben wij ons hier evenwel
niet bezig te houden. Voor de Europeesche ondernemingen
was het beter dat ze niet bestond. Het laat geen twijfel over,
dat hare plantsoenen heel wat te lijden hebben van diefstallen,
en het dus zeer moeielijk is de herkomst of identiteit te bewijzen.
Natuurlijk zou het daarom toch niet aangaan, de teelt
van riet, door anderen dan groote ondernemers, te belemmeren.
Volgens de Heeren Hooyman en Teisseire, die in de jaren
1779 en 1785 de rietcultuur in de Ommelanden van Batavia
beschreven, was de bewerking van den g'rond destijds tamelijk
primitief en koh ze dat zijn, omdat men nog gelegenheid tot
gedurige wisseling en ’t gebruiken van maagdelijke terreinen
had. Na het opruimen van struiken en wortels, beploegde
en egde men den akker eenige malen. Daarna verdeelde men
het veld in beddingen door met den ploeg voren op onderlinge
afstanden van zes voet te trekken. Met deze voorbereiding
verliepen omstreeks twee maanden. Een aanplant, die eerst
na Augustus gereed kwam, achtte men zoo goed als verloren,
omdat het riet bij- ’t invallen van den We st Moeson niet
krachtig genoeg ontwikkeld kon zijn.
Heden is men van geen andere meening. Men weet dat
het er op aankomt de gronden zoo vroeg mogelijk te bewerken,
om ze geruimen tijd blootgesteld te kunnen laten
aan de goede invloeden van lucht en licht, te dringender als
die gronden te voren met padi beplant waren en tot op
zekere diepte vochtig moesten blijven en gelegenheid hadden
tot wat men »verzuren” noemt.