
i
. I
't e )
■ I ; :
werden herkend als behoorende tot drie variëteiten Calisaya,
de C. vera, C. Josephiana en C. merada. Een deel van die
vruchten werd naar Java gezonden, de rest in Nederland
aan de botanische tuinen toevertrouwd. Cp Java werden er
een 4200 stuks planten van gekweekt en u it Nederland nog
een paar honderd stuks ontvangen. De drie variëteiten werden
goed uiteen gehouden, al waren de verschillen bij voortgaande
ontwikkeling niet sterk, terwijl daarentegen de individueele
verscheidenheid onder elke variëteit in het oog viel, Cp Java
waren wij nu (’65) reeds in het bezit van planten van
Weddell, van Hasskarl, van Schuhkraft, en was het wel aan
te nemen, dat er verschillen moesten bestaan. Intusschen
waren de van Weddell’s, en HasskarTs zendingen reeds in
cultuur gebrachte planten niet goed meer u it elkaar te
houden en wij noemden ze daarom Calisaya Javanica, ter
onderscheiding van de C. Boliviana of Schuhkraft. Schuhkraft
zond later nog bij herhaling zaden, altijd onder den naam
van Calisaya en alle daarvan gewonnen planten bleken ongeveer
tot dezelfde soort te behooren, — waarschijnlijk waren ze ook
altijd uit dezelfde kinastreek afkomstig.
Toen we nu in December ’65 u it Nederland alweder onder
den naam van Calisaya, een blik zaad ontvingen, kwam ’t
ons niet in de gedachte daaraan eenige bizondere waarde te
hechten. De voortkweeking en de cultuur van de C. Calisaya
konden toch reeds voldoende verzekerd geacht worden. Toen
de blikken trommel geopend werd, ontsnapte daaruit veel
gas, wat ons deed vreezen, dat er van de zaden weinig of
niet terecht zou komen. Wij kenden toen de geschiedenis van
dat zaad nog niet.
De zaden werden onder de opzieners verdeeld, naarmate
van de kweekruimte waarover elk beschikken kon. Aan telling,
als gebruikelijk met de zaden, die wij als van edele
soort ons voorstelden, viel niet te denken. De bus moest ongeveer
een pond inhouden en dan mocht het aantal zaden
wel op een anderhalf millioen geschat worden, te veel om
het aan ’n paar opzieners toe te vertrouwen, gesteld al, dat
die er destijds genoegzaam kweekruimte voor hadden. Men
houde in het oog, dat wij niet gewoon waren de zaden eenvoudig
op beddingen u it te zaaien. Zaadje voor zaadje werd
in de kiempotten uitgelegd en aangezien er niet genoeg
kiempotten beschikbaar waren, werden alle potten en schotels,
die dienst konden doen, benut.
Ware de oudere methode van zaaien, of te kieraen leggen,
op bamboe-potten gevolgd, zonder eenige twijfel zou er niet
ééne plant gewonnen zijn. Ware er daarentegen op de établissementen,
onder de beste opzieners, meer ge.sloten kweekruimte
geweest, wij zouden, ook hiervan houd ik mij zeker,
nog betere resultaten hebben verkregen. Er was echter niet
dadelijk in zoo groote behoefte te voorzien en wonder mag
het nog heeten, dat er een twintigduizend.tal zaden ontkiemde
en in 12 à 15 maanden tijds omstreeks 12000 planten in
den grond konden worden gebracht. Ter onderscheiding noemden
wij ze eerst Calisaya-Amerika en later, toen ons de
herkomst bekend werd, Calisaya-Ledger ') .
Van 1841—’52 deed de Engelschman Charles Ledger verscheidene
reizen in de kinabast-produceerende streken van Bolivia,
tot het opkoopen van hast. Sinds ’52 werd hij ook betrokken in
een uitvoerhandel van alpaca’s naar Australië. Bij al die on-
9 In een langen brief, door Charles Ledger in Dec. ’74 uit Argentinle ge-
sehreven aan J. E. Howard te Londen, en door dezen overgenomen in zijn
beroemd werk „Qninology of the East-Indian plantations” (pag. 4 6— 30), he-
schrijft Ledger zijn leven en hoe hij op de gedachte kwam van de edelste
kina, de Koja, zaden te verzamelen. Mededeelende, hoeveel moeite zijn oude
bediende Manuel had en welke enorme afstanden deze had af te leggen ter
bezorging van een paar zakken met zaad, zegt hij ; it is wonderful, indeed,
how the seed, sent by me in 1865, produced such splendid results, en iets
verder: „surely after tbe success attending the seed sent by mein 1 8 5 5 , the
Government of India and the Government of the Netherlands should award
me a sum of money commensurate with the importance and value of service
rendered”