
y y.
i
althans over éen kweekhuis te kunnen beschikken en zoo
begon men al spoedig met uitbreiding der kweekruimte te
Tjinjiroean en de oprichting van eenvoudige kweekhuizen op
vijf andere établissementen. Het gebruik van bamboe-potten
werd als schadelijk en kostbaar afgeschaft. Slechts enkele
duizenden kweek- (gewone bloem-) potten waren beschikbaar ;
Junghuhn had die u it Nederland ontboden, maar u it die dure
bron kon moeielijk verder geput worden. In de nabijheid van
Bandoeng wijdden zich drie Javanen aan het bakken van
pannen, steenen, en aardewerk voor huishoudelijk gebruik.
Gevraagd of zij kans zagen ook hloempotten volgens aangeboden
model te vervaardigen, luidden de antwoorden eenparig
ontkennend. Toen werd hun aangetoond op welke wijze men
zulke potten maken kan en d at er dus geen bezwaren bestunden,
aangezien men de goede specie hezat. Overeengeko-
men werd, dat men de proef zou nemen; ’t zou er niet op
aankomen of de eerstelingen er al heel goed afgewerkt uitzagen
en de betaling zou evenredig zijn aan den arbeid. Nu begon
men te beproeven. De eerste monsters konden de vergelijking
met de Europeesche potten wel niet doorstaan, maar ze waren
bruikbaar en werden dus niet geweigerd. Al spoedig kreeg
men er den slag van en leverde potten van verschillende
grootte, — van 0.05—0.15 meter hoogte en evenredige doorsnede.
Werden de eerste duizend stuks met 30 à 40 gulden
betaald, n iet lang duurde h et of de aanbiedingen kwamen
overvloedig voor 10 à 20 gulden, naar gelang van de afme
tingen. Ook maakte men, naa r de voorschriften, kiempotten
met schotels, —■ de potten van ± 0.2 M. hoogte, ovalen vorm
met + 3 à 4 dM. lengteas.
Deze potten moesten voor de tekiemenlegging der zaden
dienen. Zij werden te r halver hoogte gevuld met zuiver zand,
waarop een dunne laag hrei van kleiaarde: zand en klei,
tevoren in een ijzeren pan aan vuurhitte blootgesteld, ter
dooding van al wat er levends in voorkomen mocht. Op die
natte klei-aarde legde men de kinazaden een voor een naast
elkaar uit, nadat ze gedurende eenige uren in water waren
geweekt. De pot werd dan op haar met water gevulden scho-
tel geplaatst en met een glasruit gedekt. Zóó geplaatst in
het kweekhuis, had men er verder weinig naar orn te zien-
Begieting was niet noodig en na enkele dagen zag rnen de
zaden zwellen, witte punten vertoonen, een stengeltje ontwikkelen
en zich opheffen. Binnen een maand kon men nu
de ontkiemde plantjes met een gepunt bamboestokje zonder
beschadiging van de kleiaarde lichten en in de met goede
aarde gevulde kweekpotten overbrengen. Na 5 á 6 maanden
ontwikkelden zij in deze potten binnen de kweekhuizen zoo
sterk, dat het noodig werd aan elk plantje een eigen pot te
gunnen. Zoolang er nog schaarschte van zaden was, konden
deze plantjes in eigen pot in het kweekhuis eene plaats behouden,
totdat het wenschelijk werd ze n a a r gedekte kweekbedden
over te brengen, om hier aan de buitenlucht te gewennen.
Zoodra er meer zaden beschikbaar kwamen, moest
echter het meerendeel der planten reeds na 5 á 6 maanden
op zulke overdekte beddingen overgebracht worden. Bleven
de planten in de kweekhuizeu, dan ontwikkelden ze binnen
het ja a r voldoende voor plaatsing in den vollen grond; was
door beperkte ruimte een vroeger overbrengen naar de beddingen
noodig, dan moest op een vol ja a r — voor de minst
krachtige op 14 á 15 maanden — van de tekiemenlegging
af gerekend worden.
Deze door Teijsmann aanbevolen kweekmethode is to t 1875
gehandhaafd en gaf steeds de beste uitkomsten. Men heeft
ze later als omslachtig laten varen en zeer zeker kan men
ook best uitzaaien op goed toebereide kweekbeddingen, als
men overvloed van zaden heeft, het er niet toe doet of een
aanzienlijk percentage mislukt en ’t op eenige maanden meer,
ja op den dubbelen tijd te r winning van verplantbare bibit niet
aankomt. Maar even zeker is dat, ware die manier van te-
kiemenleggen niet consequent toegepast, er van de via N ederland
u it Amerika bij herhaling ontvangen kinazaden weinig
I -
-■ te i l . - '