
m
i l
■M •ii:.
' t e '
■yÎy. ■ I'
«an Junghulm moest overdragen, is reeds vermeld. De oude
vriendschap was in heftige vijandschap veranderd en aan
Hasskarl’s zijde stond trouw Teijsmann, die, ja ren lang, met
Junghuhn een pennestrijd onderhield, waaraan eenst door de
tusschenkomst van den Gouverneur-Generaal Sloet van de Beele
een einde werd gemaakt. Tot de genoemde vijf manner, bleef
de kamp zich niet bepalen. De hoogleeraren Mulder en Miquel,
zelfs buiteniandsche geleerden, bemoeiden er zich mede. J u n g huhn
had gedurende zijn geheele beheer een zwaren dobber en
ten leste stootte hij zelfs van zich zijn medewerker dr. J .
E. de Vrij, die hem gedurende de ja ren 1858/63, op eigen
aandrang, als inspecteur voor scheikundige onderzoekingen
was toegevoegd, omdat hij — en met voile recht — aan dezen
reeds beproefden kinoloog de voorkeur had geschonken boven
den in 1855 op Mulder’s advies door het opperbestuur aangewezen
militair-apotheker der 3® klasse K. W. van Gorkom.
Toen de verstandhouding onhoudbaar werd vroeg de Vrij
verlof wegens ziekte en liet zich later pensioneeren. Sedert
bleef deze beproefde kinoloog te ’s Gravenhage onvermoeid
werkzaam, en de scheikundige kennis van de onderscheiden
kinasoorten en hare bereidingen en alkaloiden, werd door
hem zeer uitgebreid, zoodat de Vrij, zoowel buiten als binnenslands,
sinds vele ja ren als de kina-autoriteit op chemisch
gebied is erkend.
Schitterend is het n u t der scheikunde voor de kennis en
de cultuur der kina bewezen, maar eerst toen men deze in
h aa r volle ontwikkeling volgen kon. En, deze geschiedenis
spreekt het best door de cu ltu u r op Java, die wij nu in h erinnering
zullen brengen, ons s trik t houdende aan de feiten:
de vruchten, welke er voor de économie zoowel als voor de
wetenschap to t heden reeds van gewonnen zijn. Moge ik
hier alvast aanteekenen, dat het de Vrij, Howard, Bernelot
Moens en van Leersum waren, die ons de beste diensten
bewezen door hunne onderzoekingen, aile uitgaande van
kinamateriaal waarvan de voile geschiedenis bekend was,
en dat methodisch en stelselmatig steeds gezocht werd licht
te verspreiden over de invloeden, welke in de levende boomen
op de alkaloid-formatie werken. In de snel opvolgende
rationeele proeven reikten kweekers en scheikundigen elkander
de hand en straalde van lieverlede meer licht, dat ons heden
nog wel niet alle vraagstukken vermag op te helderen, maar
zeker op den goeden weg heeft geleid, die tot volmaking zal
kunnen voeren — voor zoover de n a tu u r zich hare geheimen
door de wetenschap laat ontsluieren.
III. De c u l t u u r op J a v a .
De offlcieele verslagen over de jaren 1856 t/m 1894, zoomede
de kwartaalrapporten, welke sinds 1867 geregeld in
de »Java-Courant” zijn gepubliceerd, tot en met het 4® kwar-
taal ’95, leveren de beste bouwstoffen voor eene ontwikke-
lings-geschiedenis van de kinacultuur op Java.
Deze is in vier tijdvakken te verdeelen. Het eerste omvat
de invoering, die wij reeds bespraken, en het beheer van
Hasskarl. Het tweede bepaalt zich to t Ju n g h u h n ’s leiding, —
Juni 1856 tot Maart ’64; het derde sluit in 1872/73 en
het vierde is nog niet afgesloten. De juistheid dezer verdeeling
moge u it de volgende beschrijving blijken.
E e r s t e p e r i o d e . April 1852 to t Juni ’56.
In April 1852 ontvangt Teijsmann de u it den hortus te
Leiden overgezonden Calisaya-plant, waarover op blz. 14 is
gehandeld. Eene vijf jaren te voren door Miquel bezorgde
plant, kan niet in aanmerking komen ; als een z g. valsche
kina, de Cascarilla Muzonensis, vond ze eene plaats in den
tuin van het groot militair hospitaal te Weltevreden.
Van die ééne Calisaya-plant zijn door stekken en afleggers
(tjangkoks), en later door zaden, nieuwe individúen gewonnen
cn sinds 1864 als »Calisaya Javanica” onderscheiden. Onder
denzelfden naam werden, daar zij niet streng u it elkaar ge