
■werden door Hendrik Zwaardekroon (Gouverneur Generaal
van 1718—1725) andermaal planten van Malabar overgebracht
en met deze was men gelukkiger. In het ja a r 1706
tocli, kon de Indische Regeering (Joan van Hoorn, Gouverneur
Generaal van 1704—1709) reeds een proefje van de in
Batavia’s omstreken gekweekte koffie naar Nederland zenden
en daarmede de aanbieding van een koffieplantje gepaard
doen gaan. En aan dat plantje, in den Amsterdamschen hortus
met zorg gekweekt en vermenigvuldigd, danken West-Indie
en Zuid Amerika liun rijkdom door de koffiecultuur. Afstamme-
lingen van dat plantje toch werden in 1719 naa r Suriname
gezonden, en van één exemplaar, in 1713 aan Lodewijk XIV
geschonken, vonden de te Parijs gewonnen individúen, op
raad van de Jussieu, hun weg naar Martinique.
Het eerste proefje Java-koffie werd in Nederland gebrand,
bereid en beoordeekl. Men verklaarde, dat de drank niet
achterstond bij dien van de echte Mokka-boontjes en dat de
cultuurproef dus als geslaagd mocht worden beschouwd.
Alleen maakte men de opmerking, dat de boontjes beter
gedroogd konden worden en men het perkamentenvlies — de
hoornschil — vóór de afzending diende te verwijderen
In 1711 werd het eerste product voor den handel naar
Nederland verscheept, te r hoeveelheid van 894 ponden, waarvan
354 afkomstig u it de tuinen van Jacatra, den Overtoom en
Meester Cornells en de 540 overige uit de bergnegorijen,
dus reeds u it de meer verwijderde binnenlanden. In den
loop van h et volgende jaar werd dat partijtje te Amsterdam
in openbare veiling gebracht en tegen stuivers per A. Í6
verkocht.
De bewindvoerders der C. I. Compagnie toondeu zieh over
deze uitkomst zeer tevreden. Zij schreven naa r Indie: »De
»ontvangen 894 ffi®" zijn ons bijzonder aangenaam geweest
»en wij twijfelen niet of alle middelen zullen zijn aangewend
»tot den verderen aankweek van deze boonen, naardien wij
»met verlangen te gemoet zien, dat ons grootere partijen
»daarvan gezonden worden; doch kan men deze vruchten
»nog meer drogen, het zoude tot verbetering dienen ”
De ge.schiedenis der koffiecultuur in Cost-Indie leert on,s
dat de aandrang van heeren bewindvoerders niet zonder riik
loonende gevolgen bleef. Al verklaarde de Indische r e g e e r i^
in 1725 nog, »dat het na een aantal proeven gebleken was
»dat de k a w a h in de verzengde luchtstreken niet groeien
»kan,” de cu ltu u r werd er, zij het niet zonder stoornis en
dwang, meer en meer uitgebreid, zoodat zij zieh in deze
eeuw tot een der voornaamste bronnen van inkomsten voor
den S taat kon ontwikkelen en handhaven.
Wel waren het dus de mächtige handelsgeest en de energie
der Hollanders u it de zeventiende eeuw, die den stoot aan
de verbreiding der koffieteelt gaven. Was Pieter van den
Broecke de eerste Nederlander, die, na zijn bezoek aan
Mokka in 1616, van de K a h a u w a schreef als een »specie
»van zwarte boontjes, gelijck boontjes-holwortel, daar zij
»zwart water van maken en warm in drincken” , de heeren
Zeventienen bleken al spoedig met die zwarte boontjes kennis
te willen maken en in 1638 zonden zij van den Broecke
nog eens naa r Mokka om te trachten er koffie in te koopen-
Deze cornmissie .schijnt evenwel niet naar wensch geslaagd
te zijn. Beter bracht de opperkoopman Wurffbain het er af.
ja ren later, een hoeveelheid ad
83540 ponden te verhandelen.
Tot het ja a r 1663 bleef het aandeel van den Nederlandschen
handel in koffie beperkt to t de Aziatische wateren. Venetie
handhaafde het monopolie in ’t Westen. De koffie was er
reeds in het la atst der zestiende eeuw bekend geworden door
rosper Alpino, die ze u it Egypte meebracht en ze als een
geneesraiddel aanbeval.
In het ja a r 1663 ving de import te Amsterdam aan en
sinds het begin der achttiende eeuw trok men het artikel
met alleen meer van Mokka, maar ook van de kust van
Malabar. (Sinds 1730 voorzag de C. I. C. zieh reed.s alleen