
haar nevens het amylum in h e t plantenrijk ’t meest algemeen
aanbiedt, met de bedoeling, haar aan de groote volksmassa
te onthouden.
En, heeft Dr. Langegier dit ja a r de resultaten van zijn
onderzoek medegedeeld om te doen blijken „dat er nog geen
„bewijzen zijn geleverd voor den in den laatsten (?) tijd
„door velen aangenomen directen invloed van suikergehruik
„op den spierarbeid”, hoeveel zou er niet te ontkennen
overblijven als men slechts naar absolute bewijzen vroeg.
Men bewijze dan liever, dat suikergebmik in normale toestanden
schade kan veroorzaken.
Uitzonderingen zijn de menschen, die niet van suiker
houden, en wil men er geen directe voedingswaarde aan
hechten, haar groote physiologische beteekenis in de voeding
valt niet te ontkennen.
Het krachtige Engelsche volk gebruikt veel suiker in geleien
en jams, die het voedzaam brood smakelijk maken en slechte
of dure boter vervangen. Het zou zich stellig niet klakkeloos
weder een belasting laten welgevallen, die, als op het vaste
land, tot onthouding of matiging dwingt en toch maar voor
een deel to t versterking van de schatkist hijdraagt.
De invloed van de belasting heeft in Engeland krachtig
gesproken. In 1814 hief de fi.scus er 32 S. 9. d. per centenaar
suiker en was het verbruik er 11 ffi 4 ons per hoofd. In de
jaren 1824—1854—1871, verminderde men de belasting maar
liepen de opbrengsten niet dadelijk en evenredig terug. In
1875 werd het re stan t belasting opgeheven en het verbruik
op 62 ffi 6 ons per hoofd geschaf.
In 1885 was dit verbruik to t 72 ffi 10 ons gestegen en
lieden raamt men nabij 80 ffi (+ 40 kilo’s).
In Nederland is het suikerverbruik op p.m. in de 40 millioen
kilo’s geschat, + 10 ä 11 per hoofd. Het is dus duidelijk,
dat het ook hier voor de massa van het volk nog een artikel
van weelde is gebleven terwijl zijn gebruik, in onderscheiden
vormen, wellicht het misbruik van schadelijke prikkels toch
zou kunnen temperen. Niemand zal ontkennen, dat het z.g.
gedestilleerd een bij uitnemendheid aangewezen object voor
belasting kan heeten en, dat men de z.g. Doerhavesche
kandij, kandijgruis, suikertahletten, melisbrooden superior,
paarlmelis, gemalen melis enz. belast, kan in redelijkheid
ook geen bezwaar opleveren. Ze zijn verfijnde genotmiddelen,
weeldeartikelen, conventioneele of mode vormen, die wat dragen
kunnen en moeten, aangezien men het ook best zonder hen
stellen kan en men zich met hun gebruik dus vrijwillig en
niet strik t noodig belast. Maar, ruwe suiker, zooals deze door
de fabrieken, zonder nadere verwerking of raffinage afgeleverd
worden kan, door een buitensporig hooge belasting, welke
in geen verhouding to t hare waarde staat, den toegang tot
het volk te ontzeggen, is moeielijk te verdedigen.
Dringen we nu to t de verdere consequentien van de
•suikerbelastingstelsels door, dan blijkt wel ’t meest bedenke-
iijk, dat ze in een inkomst, ja levensvoorwaarde van eenige
industrieelen en landbouwers moesten ontaarden. Üp de premie,
die ze den fabrikanten en raffinadeurs gunnen, baseeren
deze toch hun bestaan en winst. De bescherming leidde tot
overdrijving, een overproductie, die den handel stagneert en
binnen tien ja ren tijds nu ten tweeden male een wijdstrek-
kende en diep ingrijpende crisis in het leven heeft geroepen.
De positie van de suikerindustrie is daardoor zoo ongezond
als de toestand van den suikerhandel zorgwekkend, in hooge
mate onzeker. Elkeen beseft, dat het zoo niet blijven kan,
maar niemand weet de middelen to t redres aan te wijzen,
of, liever en beter, er wordt geaarzeld de voor de hand
liggende middelen toe te passen.
Wil men zich hiervan rekenschap geven, dan kan men
zich niet to t de grenzen van eigen land bepalen. De suikerquaestie
verwikkelde to t een internationale. Alle snikerprodu-
ceerende landen zijn er bij betrokken, maar het kwaad
wordt beheerscht door de groote beetwortelsuikervoortbren-
gende landen van Europa.