
-ai
meeldraden en 1 stamper. Alle bloemen zijn tweeslachtig.
De v ru ch t is een blauwhruine bes, ie ts grooter dan onze
zw a rte aalbes en nog in den napvormigen zestandigen kelk
half besloten. Alle deelen zijn eenigermate a rom a tisc h ;
verreweg h e t s te rk s t de hast. De wortels van de p la n t
rieken n a a r kamfer. De gewone kamferboom (Cinnamomum
Camphora) behoort tro uw en s to t ditzelfde plantengeslacht.
H et h o u t is licht en vezelachtig. De s tam groeit onregelmatig
en knoestig o p ; de b u iten ste schors is ruw en aschgrauw,
de binnenste roodachtig. De jonge loten hebben een gladden
h a s t; zij zijn meestal donkergroen en licht-oranje gespikkeld.
De Cinnamomum Cassia, die in h e t zuiden van China
th u is behoort en van daar werd verspreid door geheel Indie,
onderscheidt zich van de vorige vooral door smaller, langer,
aan den voet scherp uitloopende bladeren. De in den handel
als Chineesche kaneel of Cassia lignea bekende b ast van
dezen boom, is minde r fijn van geur dan de Ceylonsche,
grover ook en donkerder van kleur. Als „cassia” werd
deze kaneelsoort op Jav a in c u ltu u r gebracht en troffen wij
daarvan in 1877 in Banjoemaas nog een aanplant. Men
noemde h e t product ook wel Cochin-china kaneel. De onrijpe
v ru ch tje s zijn mede aromatisch en worden als „boenga
lawan” onder de inlandsche kruiderijen gebruikt. Soms
komen dergelijke v ru ch tjes als „flores cassiae” in den
drogerijenhandel.
In den catalogus van ’s lands p la n ten tu in te Buitenzorg
(van 1866) kw amen 17 soorten van Cinnamomum v o o r; in
de hoogwouden van de Pre ange r tre ft men als reu sa ch tig e
boomen o. a. sintok en kiamis, w aa rv an de grove, betrekke
lijk weinig geurige b ast in de inlandsche huishouding,
en wel m e e st als medicijn, geb ru ik t wordt. Ook de massoi-
en koelit lawan-bast k om t van wilde kaneel-boomen.
Op S um a tra ’s w e s tk u s t verzamelt men de cassia-kaneel
hoofdzakelijk in de bosschen van de soort Cinnamomum
Burmanni, die ook veel aangekweekt wordt. E r worden
van dezen hast, onder den naam van „cassia vera van P a d
ang” aanzienlijke partijen uitgevoerd. Ook van Ja v a en
Timor komen nog wilde kaneelsoorten (cassia) aan de markt,
m a ar to t heel w a t lagere prijzen.
Cassia-basten zijn 2—3 mM. dik, m e e st to t één cilinder
gerold, van buiten geelrood, van binnen bminrood ; de kurk-
laag w ordt vrij zorgvuldig afgeschild. De beste soorten van
cassia-bast verschillen zoo weinig van de mindere soorten
kaneel, dat beide groepen soms moeilijk te onderscheiden
zijn. >)
Geschiedenis. Eeeds in de boeken van h e t Oude T e stam en t
w o rd t van kaneel gewag gemaakt. De Grieken en Romeinen
ontvingen h e t product u it h e t Oosten, m a ar bleven om tre n t
zijn oorsprong in ’t onzekere. Als specerij en wierook geb
ru ik t, viel h e t destijds slechts onder het bereik van zeer
vermögenden.
Toen de Portugeezen zich in h e t begin der 16® eeuw op
Ceylon vestigden, rich tten zij daar eene faktorij op, en be-
schermden deze door eene v e rste rk in g te Colombo. Al ras
werden de Arabische kooplieden door hen verdrongen, en
kon een verbond van vriendschap worden gesloten m e t den
v o rst van Candy, waarbij deze o. a. de ja arlijksche levering
van 124.000 ponden kaneel op zich nam. Gaandeweg ver-
dween echter de vriendschap, en toen in 1602 de Nederlandsche
vlootvoogd J. VAN S p il b e k g e n Ceylon aandeed,
ko stte ’t hem al heel weinig moeite, de door de Portugeezen
Niet te yerwarren met de kaneelachtige cassia-basten is de cassia-peul,
die niets met kaneel beeft uittestaan. Het zyn de lange moesrijke vrucbten
(„trommelstokken”) van Cassia Fistula, een Indisch peulgewas. Deze cassia,
of juister het moes er uit, wordt in de apotheek gebruikt als laxeermiddel.
(Zie verder de afd. Geneesmiddelen.) Tot hetzelfde geslacht als deze Cassia
Fistula behoort o.a. de bekende Javaansche schaduwboom djoewar ( = Cassia
florida).