
I m
liW
f i y
Ute !
i ■, Ufe.
f; ei Y-i-..:f
l i l W '
fil : l i
vloeiende contracten. Het zou te ver voeren hier nu alles te
willen releveeren wat er al verricht is om de nieuwe inrichting
voor te bereiden en geregeld te doen werken. Op den
voorgrond gesteld, dat het. noch voor de suikerindustrie noch
voor den fiscus wenschelijk kon geacht worden eensklaps
met allen dwang te breken, moet worden erkend, dat
de voorschriften der wet milde en verständige bepalingen
waren, welke den fabrikanten een bekwamen tijd van voorbereiding
gunden en aan de bevolking loon naar werken
beloofden. Dat hiermede de Insten en lasten ook overal in
evenwicht stonden te geraken, dat de toepassing der voorschriften
in geen enkel opzicht te wenschen overliet enz.
zullen wij niet beweren. In het ja a r 1875, drie ja re n na de
inwerkingtreding der nieuwe overeenkomsten, werd de Regeering
nog aangezocht om de doorwerking der wet bij tijds
te stuiten, aangezien men er den ondergang der suikerindustrie
op Java in voorspelde. Van den anderen k an t was,
over het algemeen, de bevolking zelve weinig ingenomen
met de voortzetting van den dwang. Van een gelijken druk
kon zeer zeker al moeielijk sprake zijn. Voor elke onderneming
was een behoorlijk plan ontworpen en berekend wat er verschul-
digd zou zijn aan grondhuur, plantloon, cijns en belooningen
voor de hoofden. Slechts enkele cijfers mögen hier getuigen.
Bij de gezamenlijke (95) contracten werden 4862 dessa’s
met 370,414 bouws gronden — waarvan 65 pct. of 241,337
geschikt voor de rietteelt — en 220,706 dienstplichtigen
ingedeeld. Gemiddeld zou dus elke dienstplichtige beschikken
over 1,7 bouw. Maar voor Grati (Pasoeroean) was de verhouding
0,7; voor Ardjawinangoen (Tjeribon) 4,8 bouw.
Dooreen hadden de 95 ondernemingen voor elken bouw rietaanplant
6,5 bouws beschikbaar en zoo zou men dus een
zesjarige verwisseling kunnen hebben. Maar voor Soember-
kareng (Probolinggo) was de verhouding 3,2 en voor Djom-
bang (Soerabaja) 15,8. En al heeten de gronden geschikt
voor de rietteelt, dan is daarmede nog niet gezegd, dat ze
ook alle voor de gouvernements-cultuur in aanmerking kunnen
komen. In vele gemeenten liggen ze zeer ver, zoodat ze
moeielijk voor den aanleg van een redelijken riettuin aangewezen
kunnen worden.
Gemiddeld zouden voor elken houw aanplant 5,7 man beschikbaar
zijn. Djatibarang (Tegal) had er echter 12,2 en
Soemberkareng slechts 2,2. Tersana (Tjeribon) had 0,2 en
Bajoeman (Probolinggo) 2,6 stuks ploegvee per bouw riet
beschikbaar.
De grondhuur (deze en het plantloon voor vijf jaren telkens
berekend en vastgesteld) liep bij den eersten aanslag, van
f 28,22 voor Trangkil (Japara) tot / 55,— voor zeven fabrieken
in Pasoeroean uiteen. De plantloonen varieerden van / 84,10
voor Soekodono (Probolinggo) to t f l 3 0 ,— voor Karang Sam-
bong (Tjeribon) en, eindelijk, de cijns aan het Gouvernement
bedroeg /'52,83 voor Soekodono en f 203,36Vs voor Karang
Sambong. Ter berekening daarvoor dienden de productie-cijfers
der ja ren 1864/’70, waarvan het gemiddeld genomen na aftrek
van ’t hoogste en laagste cijfer.
Over al de ondernemingen (94, daar ééne niet toetrad tot
de nieuwe regeling) berekend, zouden cijns, plantloon en
grondhuur gemiddeld omstreeks 106—107,50 en 41,50 gulden
bedragen. Deelt men het aantal ondernemingen in de totale
uitgestrektheid aanplantingen der jaren 1871’78, dan verkrijgt
men 407 bouw per contract als gemiddeld cijfer. Wonopringo
(Pekalongan) had echter 700 en Pagongan (Tegal) slechts
150 bouws contracts-aanplant.
E r blijkt u it dit beknopt overzicht alweder, dat men bijster
weinig heeft aan z. g. middencijfers, waar het de beoordeeling
van lusten en lasten aangaat. Bewezen is voorts, dat de sui-
kercultuur niet te gronde behoefde te gaan met het ophouden
der bestuursbemoeienis. In 1890 werd het laatste ' / is geplant
en intusschen was de totale uitgestrektheid der aanplantingen
niet van beteekenis veranderd. W a t men aan contracts-
aanplant moest missen, vergoedde men door vrijen aanplant.
!
1