
38
ontkiemen en ziet het kweekbed er weldra als aaneengesloten
rijen groene borstels uit. Voor onkruid blijft er
bij goeden groei weinig ruimte, maar het verschijnt
pleksgewijs waar de zaden niet ontkiemden. Men komt
van ’t Wieden dus niet vrij, wil men verlies van planten-
materiaal (bibit) voorkomen. (Onder Mbit verstaat de
inlander niet alleen het zaad, doch alles, wat voor overplanting
in aanmerking komt, dus ook de zaai- en potelingen,
s tö k k ö n * )
Om zich op het kweekbed zonder beschadiging der bibit
te kunnen bewegen, heeft men het verdeeld in vakken
van 0 ä 6 voet breedte met een voet tusschenruimte. Bij
afwisseling, en in elk geval by het wieden, legt men het
bed droog.
Een kweekbed als boven omschreven bereid, noemt men
oeritan” of „tebaran” , en het uitleggen der aren „tebar”.
H o l l e werd niet moede aan te dringen om niet met rijstaren
doch met korrels te werken en deze op een flink voorbereid
kweekbed u itte zaaien „sebar” . Hij rekende een bouw kweekbed
voor 18 ä 20 bouws plantveld toereikend. Ook bewees
hü dat men door zaaien 60 % en meer aan padi en voorts
a a l werk en tijd bespaart, met het uitzicht daarenboven,
dat men in korter tijd, in 40 ä 50 dagen, krachtiger
bibit wint Waar 20 vrouwen den bouw oeritten, is een
man voldoende om voor dezelfde uitgestrektheid een bed
te bezaaien De voordeelen van het zaaien schijnen voor
onbevooroordeelden zoo duidelijk, dat men er zich over
verwonderen moet er nog zoo veel met tebar (ook ngoerit)
wordt voortgegaan. Wat heeft men dan tegen het zaaien?
Het heet niet allemans w e rk ; de korrels raken soms aan
’t drijven, vooral na lang aanhoudende regens en, wil
men dan het water afvoeren, dan gaat er zaad m e d e ;
houdt men ’t water op, dan drijven de korrels rorffl
ZaaÜDg zou wel spoediger groei bevorderen, maar bibit
leveren, die slecht uitstoelt e n z i c h moeielijk uittrekken laat.
H o l l e tra ch tte het ongegronde van die bezwaren aan te
toonen, doch men wilde blijkbaar niet overreed worden.
Het uitzaaien is niettemin een slag, dien men zich
spoedig eigen maakt. Weekt men het zaad vooraf, werpt
men het nog vochtig uit en is de grond behoorlijk los
bewerkt en met een dunne waterlaag bedekt, dan wordt
er van het drijven weinig bespeurd. Wordt er werkelijk
bibit gewonnen met minder uitstoelingsvermogen, dan is
daarmede bewezen, dat de bibit te dicht stond en dit is
bij oeritans regel, kennelijk, doordat alleen de randen van
een kweekbed frisch groene plantjes vertoonen. Brengt
men tegen den tijd van het overplanten genoeg water op
het bed, zoodat er van uitdroging geen sprake is, dan
geeft het uittrekken geen moeite, al zijn de teere worteltjes
dieper doorgedrongen dan zij bij ’t oeritten doen.
Maar tegen het uitleggen van aren (wij spraken van
„pluimen”, omdat de uitlegging der aren bij bosjes geschiedt)
zijn nog meer bedenkingen. In een aar zijn niet
alle korrels gelijk, niet alle volgroeid. Aan ’t einde kunnen
zelfs looze korrels voorkomen en nu kan men wel,
wat raadzaam is, reeds op het rijpend veld vóór den
oogst de beste aren van de krachtigste planten uitzoeken
en voor zaadwinning bestemmen, maar beter is
toch, dat men de korrels afzondert en sorteert met een
zift. Zoo verzekert men zich van rijpe en gelijkvormige
korrels, die den besten oogst geven. Worden de korrels
vóór het zaaien geweekt, dan zonderen zich do o r’t drijven
ook nog de looze af. In Japan en Amerika worden de beste
korrels afgezonderd door een zoutoplossing van 1,2 soort.
gewicht.
Aanbeveling verdient het kweekbed na bezaaiing met
asch te bestrooien ; dit komt den groei ten goede en weert
de insecten.
Op de keuze van zaad was men op Java weinig bedacht,
en evenmin op het zaadwisselen, terwijl men toch weten kan.
i i i ü