
ií ' ?.
• •te if te-
, f í
í ;
wêlits, atap, indjoek enz. — betrof, dat elk aanbod zou
worden aanvaard tegen billijke overeen te komen prijzen,
ailes te verhandelen rechtstreeks tusschen den leverancier en
den opziener.
Aan de vaste boedjangs werd opgedragen, bij hunne bezoeken
aan de kampong de kennis van de nieuwe rege-
lingen zooveel mogelijk te verspreiden en den opzieners
aanbevolen, daartoe hun meest vertrouwde vaste boedjangs
nu en dan verlof te geven, tot het bezoeken van familie-
leden en vrienden.
Dat de inlandsche hoofden met dit régime weinig ingenomen
zouden zijn, was te voorzien. Immers dagelijks hadden er 300'
daglooners gewerkt en die werden door hunne hoofden naa r
de établissementen geleid. Zij arbeidden onder toezicht van
de hoofden en ontvingen bij de afrekening hun loon door
tusschenkomst van deze, die, krachtens de adat, daarvan voor
hunne medewerking een goed deel in eigen zak staken. Ik
wil niet zeggen, d at de opzieners meedeelden, maar dat zij de
nieuwe orde toegedaan zouden zijn, dat ware al dadelijk w at
veel verwacht De meesten hadden bezwaren en vreesden, dat
zich geen vrijwilligers zouden aanbieden. Het was voor hen
dan waarlijk ook geen kleinigheid, dat zij voortaan niet meer
als machthebbenden over de werkkrachten der bevolking
zouden kunnen optreden. Het was heel wat gemakkelijker de
noodige krachten en materialen eenvoudig te kunnen aan vragen
en deze werkzaamheden dan toevertrouwd te weten
aan de hoofden. Maar die manieren waren kostbaar en verzekerden
een minimum van dienstpraestatie, met ergerlijke
beknibbeling van de loonen. De hoofdopziener kon zich in de
eerste plaats al heel slecht in zijn vermeende terugzetting
schikken en hem werd daarom aanbevolen, verlof naar Europa
te vragen. Een andere opziener, die blijken gaf ongeschikt te
zijn to t het zoeken van vrijwillige arbeiders, werd verwijderd
en met deze voorbeelden voor zich, ontwikkelde men meer
lust, en begon men zich van lieverlede te schikken, zelfs
ervoer men al spoedig, dat het heel wat aangenamer was
met vrije dan met gedwongen mannen te werken.
Het tweede punt dat aan de orde kwam, was het breken
met het planten in de duistere wouden. Hieromtrent waren
ook de opzieners het vrij wel eens, maar hier konden
nieuwe beginselen niet zoo aanstonds in toepassing worden
gebracht. Ju n g h u h n berekende, d at het overbrengen van elke
plant in den vollen grond, als hiervoren omschreven is, op
fl. 1.— te staan kwam. Daarom werden de voorschriften
omtrent het planten in breede, diepe kuilen, met aanzienlijke
ophooging der aarde en stevige omheining, dan ook slechts
gevolgd bij het planten van andere kinasoorten dan Pahudiana.
Die andere soorten waren nog schaars voorhanden, de P ah u diana’s
daarentegen hij honderdduizenden te teilen. Besloten
werd n u , de bosschen wat open te kappen waar de betere
soorten — niet meer dan een 7000 individúen — reeds plaats
hadden gevonden, en de Pahudiana’s welke voor overplanting
van de kweekbeddingen reeds in aanmerking kwamen, zoo
goed en kwaad als het kon, op de oude manier in de bosschen
uit te planten. Voor de edeler soorten zou men echter dadelijk
beginnen met het kappen van het bosch en dat wel allereerst
in de onmiddellijke omgeving der établissementen (de woningen
en erven) om zoo geleidelijk, naar gelang van behoefte voort
te gaan, onder voorbehoud evenwel, dat men aanvankelijk
nog de fraaiste woudboomen zou laten staan en er altijd zou
gewaakt worden tegen het ontwouden van groote uitgestrekt-
heden, omdat de vrees niet ongegrond mocht heeten, dat de
klimatische voorwaarden daardoor te veel zouden kunnen
worden veranderd. Door längs de reeds bestaande verbindingswegen
strooken bosch te vellen, konden die gevaren vermeden
worden en kon er geleidelijk een verbinding van de aan-
grenzende établissementen to t stand komen, waardoor de
contrôle almede zou worden vergemakkelijkt.
Voor het kweeken u it zaden en stekken was een vermeerdering
van kweekhuizen noodzakelijk, elk établissement diende
3*
A f
i f