
m
■'•te te ■•1 M
' . f f
t e
'(i ' M :
îte
'( ■
!l te.
. . t-
In laatstgenoemd gewest beschikt men over 625,432
bouws gronden, d. i. 1,28 per huisgezin van vijf zielen; in
Soerabaja over 359,608 = 0,76, en in Kedoe over 292,967
bouws = 0,62 per huisgezin.
Er is uit af te leiden, dat de bevolking het niet meer
uitsluitend van haar bouwgronden, met name van den
rijstbouw, kan noch moet hebben. Ware dit niet ’t geval,
’t zou er met Kedoe treurig uitzien. Er zijn daar echter
handelsgewassen, als o. m. tabak voor de inlandsche markt,
die groote winsten geven.
■ Sinds jaren is gestreefd naar verhuizing uit de sterkst
bevolkte naar de minder bezette streken van Java. De nederzettingen
in het zuid-oosten van de Preanger hadden weinig
succès; bevredigender uitkomsten zijn in Banjoewangi
verkregen, waartoe de spoorverbinding zeker ’t meest
heeff bijgedragen.
Emigratie naar de buitenbezittingen heeft wel plaats en
is, met regeeringshulp o.a. zeer bevorderd naar de Lampongs.
Ook vertrekken nog altijd transporten inlanders naar streken
buiten N. 0. I. en het ware te wenschen, dat men die
binnen eigen gebied trachtte te leiden; op Celebes schijnt
men dienaangaand goede verwachtingen te hebben.
Omtrent de uitgestrektheid van de bouwgronden op de
buitenbezittingen, zijn er niet veel gegevens. De afdeelingen
Menado en Tondano heeten ,te beschikken over ± 41167
bouws, w. 0. 10032 bevloeibare, 697 niet bevloeibare, 1184
moeras- en 29,254 tëgal-gronden. Op Lombok, dat rijst
uitvoeren kan, schat men 48817 bevloeibare en 17005 niet
bevloeibare, te zamen 65822 bouwgronden, zeker een
bevredigende toestand.
Irrigatie. Als gezegd, is het ideaal vaii den inlandschen
landbouwer: de beschikking over bevloeibare velden.
Voor de bevloeiing maakt men gebruik van bronnen
beekjes, rivieren of meren, waaruit men het water, direct
of met behulp van dämmen of stuwen, door kanalen naar
de velden leidt. Waar ze niet voorkomen en de bodem het
toelaat, maakt men reservoirs (wadoeks), die den in den
westmoesson overvloedig vallenden regen bewaren. Ook
damt men ravijnen af (sitoes) en worden sinds eenige
jaren ook artesische putten aan de irrigatie dienstbaar
gemaakt. Meer en meer leert men partij van het rivier-
water te trekken door dit, met hulp van machines, schep-
raderen enz. op te pompen.
Op Java behoeft geen gebrek aan water voor bevloeiing
te heerschen. mits men niet de kosten ontzie. De hoofdinge-
nieur Siedenburg berekende destijds (1875) al naar de soort
van grond, voor Java IV2 ä 3 liter water per bouw en
seconde noodig voor de teelt van rijst, en Vio ä «/lo voor
de teelt van tweede gewassen.
In den drogen tijd kunnen ook moerassen voor de teelt
van rijst dienen, men noemt ze dan „sawah-räwä” of
„rantjah”, in Bagelen „bonorowo”, d. z. eigenlijk moerassen,
die alleen in den westmoesson overstroomd worden. Zij
komen in onderscheiden toestand voor. De uiterwaarden
(bengawan djero) van rivieren, als b. v. de Solo in Soerabaja,
bieden goede gelegenheid tot bebouwing; en de
rantjah’s en de uiterwaarden kunnen rijke oogsten leveren.
In den jongsten tijd is er bizonder nadruk gelegd op
den eisch van een volledig irrigatie-stelsel op Java. Zonder
heerschappij over het water dreigt er steeds groot gevaar
voor teleurstelling.
In den zomer, zelfs als deze zich niet door felle droogte
onderscheidt, is men in de gematigde luchtstreken gewoon,
grasvelden, bloem- en groentebedden te begieten.
Stellig doet men dit niet ter bemesting van den grond.
w m m rm ■ -'-x-q