
De fiscus hield met deze verhoudingen to t 1864 intusschen
geen rekening. Al wist hij, dat de verschillende suikernummers
door hun verschillen in gehalte een ongelijke waarde vertegenwoordigen,
ruwe suiker werd, ongeacht haar plaats in de
niimmerlijst, sinds 1852 geacht 8 0 % gehalte te hebben en
op dezen grondslag to t een vaste som in de belasting aangeslagen.
Toen in 1855 de gedwongen opbrengst van den
suikeraccijns, van 1,5 to t 2 millioen verhoogd werd, nam men
8 1 5 % gehalte aan.
In 1864 sloten Engeland, Frankrijk, Belgie en Nederland
een suikerconventie, waarbij de nummers 1 /1 8 in vier klassen
of typen werden verdeeld en men voor elke klasse een zeker
gehalte aannara. De zes laagste nummers worden bij uitzondering
aangeboden; de beide hoogste stelde men gelijk aan
raffinade, aangezien ze als zoodanig te gebruiken zijnen ook
in gebruik kwamen.
De contracteerende landen bleven verder vrij, voor elke
der vier klassen een evenredig belastingcijfer vast te stellen.
Die overeenkomst, in de jaren 1866 en 1870 nog eens
aangevuld, verviel met 1 Augustus 1875. Een nieuwe con-
ventie werd den 1®" Maart 76 door de Ned. vertegenwoor-
diging verworpen. De werking der eerste had niet heantwoord
aan de verwachtingen. Laat ons hier mögen aanteekenen,
dat de verdeeling in klassen aanleiding gaf tot het mengen
van hoogere en lagere suikernummers, te r verzekering van
een kleur, die geen twijfel overliet, maar tegenover den be
lastingheffer de meest günstige positie innam.
Het vasthouden aan het typenstelsel naar de kleur, bleef
voor den fiscus intusschen schadelijk en voor producenten en
handelaren een bron van grieven en geschillen. Met de toenemende
voortbrenging van bietsuiker en de mededinging van
deze, werd bovendien het kunstmatig kleuren van suiker een
bedrijf, dat zijnerzijds datgene aan de schatkist onttrok, waarop
deze wetteiijk aanspraak maken mocht.
De behoefie aan middelen te r juisler waardebepaling werd
dan ook meer en meer gevoeld en meende men daarin door
de wet van 25 Mei ’80 (Stb. n°. 93) te voorzien.
De verdeeling in klassen werd gehandhaafd, behoudens
opschuiving der middenklassen elk met een nummer. In de
laagste of 4® klasse bleven de nummers 1 /6 , nu geschat op
8 7 ,4% gehalte; in de derde en tweede klasse kwamen de
nummers 7/10 met 9 4 ,4% , en 11/15 met 97,8 % . Suiker met
hooger gehalte viel in de eerste klasse.
Het gehalte werd dus aanzienlijk hooger aangenomen, en
mocht men twijfelen aangaande de klasseering, of wel de suiker
kennelijk gekleurd achten, dan zou een wetenschappelijk
onderzoek, naar bepaalde voorschriften, de z.g. polarisatie na
uitwassching, als hulpmiddel te r bepaling van het juist gehalte
strekken.
Te Amsterdam en te Rotterdam werden tot dat doel Rijks-
laboratoria gevestigd en bovendien commissies van deskundigen
ingesteld, om, bij eventueele reclame, in hoogst ressort u itspraak
te doen.
Jammer genoeg, ondervond dit wetenschappelijk onderzoek,
al werd het slechts in bizondere gevallen verplicht, van den
aanvang a f nog al bedenkingen en werd het dan ook reeds
bij de wet van 20 Juli ’84 (Stb. 147) vervangen door het
fransche titrage stelsel, daarbij l % /o voor fabrieksverlies
gunnende en voor asch- en glucose-coëfficienten de getallen
4 en 2 aannemende.
De bij de wet van 2 Juni ’65 (Stb. 63) op 27 gulden per
100 kilogrammen droge witte suiker bepaalde accijns, zou
nu voor andere soorten bedragen: kandij 1® en 2®kl. /3 1 ,8 6
en / 28,89. Voor melis en lompen en voor ruwe suikers van
hooger gehalte dan 9 9% , /'2 7—. Voor basterden 27 cents
voor elk percent van haar gehalte; voor melado, w. o. mede
begrepen alle suikersappen, stroopen en melasse, welke meer
dan 10 % vaste, voornamelijk u it greinachtige suiker samengestelde
bestanddeelen bevatten of in vloeibaren sta at een
suikergehalte hebben van boven 5 0% , / ’18,—. Dezelfde som