
de in 1882 ingevoerde conversie kon onderwerpen. Voor
de inning van het hoofdgeld, dat (buiten Pasoeroean, waar
het f l f iO per hoofd is) één gulden per hoofd bedraagt,
genieten de dessahoofden 8“/o collecteloon. Dat het hoofdgeld
als aequivalent voldoende te achten is, blijkt uit het
feit, dat het niet altijd ten volle voor werken in vrijen
arbeid is besteed. Bij volledige afsehaffing der heerendiensten
(als in Bloeboer) zou het hoofdgeld 2 à 3 millioen
gulden meer worden, zeker nog niet te duur.
Dat de heerendiensten vroeger ruime gelegenheid gaven
tot willekeur is een feit. Zoolang ze niet aile zijn afgeschaft,
blijft de deur voor misbruiken open.
In het district Bloeboer, in de afdeeling Buitenzorg,
behooren de eigenlijke heerendiensten nu geheel tot .het
verleden en wordt zelfs geen hoofdgeld geheven. Alleen
als voor vervoer van personen en troepen op marsch en
van hunne goederen geen vrije mannen tegen de vastgestelde
tarieven te krijgen zijn, alsmede in geval van
rampen van hoogerhand, of to t afwering van gevaar,
kunnen van de bevolking nog diensten gevorderd worden.
Het is te hopen, dat men binnen afzienbaren tijd overal
elders gelijke toestanden kan scheppen!
Over de dessa-diensten spreken wij hier niet, daar deze
feitelijk steeds buiten directe bestuursbemoeienis gebleven
zijn. Met eerbiediging van de autonomie der gemeenten zal
vermoedelijk eerlang eene verordening ontworpen worden,
die ook de dessa-besturen te r zake aan billijke regels bindt.
Cultuurdiensten. Over dezen derden last op den inlandschen
grondbezitter kunnen wij kort zijn. Hij onderscheidt
zich van heerendiensten doordat ervoor eenige vergoeding
betaald wordt.
Al acht men het cultuurstelsel te zijn aangevangen- in
1830 — in het vroeger heerschend stelsel van „leverantiön
en contingenten” lag hetzelfde beginsel: de gedwongen
koffiecultuur dateert al van de invoering ervan in het
begin der 18® eeuw.
Omstreeks 1860 was de handhaving van de meeste
gedwongen cultures, met uitzondering van suiker en koffle,
reeds veroordeeld, in 1865 bleven alleen de beide genoemde
■over. De geschiedenis van deze twee gouvernementscul-
tures is een voortdurend hinken, maar altijd was de bevolking
de lijdende partij, hoe menigmaal men z.g. haar lasten
verlichtte. Met name de suikercultuur bleef een plaag,
niet alleen, omdat de bevolking tot den arbeid, maar ook
to t het afstaan van gronden, gedwongen werd. De koffle-
cultu u r had vooral ’t bezwaar van groote afstanden.
De invoering der suikerwet van 1870 was een beslis-
sende stap. De suikerindustrie op Java is sedert allengs
buiten bemoeienis van den Staat gedreven en in weerwil
van (ja, liever zouden wij zeggen door) ziekten in het
suikerriet en prijsdaling tengevolge van concurrentie der
bietencultuur in Europa, tot een bloei ontwikkeld, waarvan
men zich een veertigtal jaren geleden geen voorstelling
zou hebben durven maken. Steeds gaat men voort de
wetenschap in* dienst van die industrie te handhaven.
Wat de vrijmaking van de suikercultuur voor de bevolking
te beteekenen had, blijkt u it deze ééne herinnering,
dat tot 1879 niet minder dan 220,706 mannen bij haar
waren ingedeeld. Van dat jaa r af werden de gecontrac-
teerde velden jaarlijks met 1/13 verminderd, waardoor de
volkomen losmaking van bestuursbemoeienis in 1891
bereikt werd.
Van de 142 in 1901 werkende suikerondernemingen,
waarvan volledige opgaven werden ontvangen, zijn de
uitgaven aan inlanders voor loonen en leveringen op
/ 88.674.322 berekend. Kon men de balans opmaken van
alle cultuurondernemingen, men zou to t verrassende
uitkomsten komen. En nu wordt wel geklaagd, dat de
5
I