
elkander afwisselen, maar wat ons daarin het meest treft is wel de
eigenaardige vervanging van ons gras door een mesembryanthenum-
soort, met korte, dik-cylindrische bladen. Het overige van de Villa
is als boseb aangelegd. Het meest in bet oog valt een reusachtige dadelpalm
(Phoenix dactylifera), dicht bij den tempel van Virgilius, en de
talrijke Casuarina’s met hun fijne , groene, treurende, bladerlooze takken.
Phoenix komt op meer plaatsen in de omstreken in de open lucht
voor ; in den tuin van het Palazzo Eteale bloeiden er twee met goudgele
pluimen en een andere, in een tuin van het ' Hôtel Pagano op
Capri is beroemd.
Een andere merkwaardigheid, die men in de Villa bewonderen kan,
is een Eucalyptus in zijn overgangsstadium. De Eucalyptus te een
in Zuid-Italiê algemeen gekweekte boom ; overal ziet men stammen
van een voet en meer in doorsnede met hooge dichte kroonen van
lange, neerhangende , toegespitst-lancetvormige , donkergroene bladen
en duizenden en nogeens duizenden van zilverwitte vruchtjes. Maar
betrekkelijk zelden ziet men planten als het eene exemplaar, dat ik
in de Villa mocht ontdekken. In zijn jeugd heeft de Eucalyptus namelijk
geheel andere bladen dan de oude stammen dragen. Zij zijn
dan langwerpig, licht groen en wit berijpt, zittend en met hun
eene oppervlak naar boven en het andere naar onderen gekeerd.
Maken de oude boomen door hun aan slappe stelen hangende bladen
bij het zachtste windje een eigenaardig geruisch, dat eenmaal gehoord
overal en altijd te herkennen is , de jonge boomen worden in hun
geheel door den wind heen en weer gebogen en- hun bladen blijven
daarbij onbewegelijk. Daar de Eucalyptus zeer snel groeit, is het een
gelukkig toeval een boom met beide vormen van bladen aan te
treffen en daarom verdient ook deze, wel is waar voorbijgaande merkwaardigheid
van het park te Napels vermelding. Men beweert, dat deze
eigenschap van den Eucalyptus, die men met den naam van hetero-
phyllie aanduidt, voor de plant in haar vaderland, Australië, van
groot nut is. Wanneer ze nog jong zijn, groeien zij in de schaduw
van andere planten en bieden dan het geheele oppervlak hunner bladen
aan het invallende licht; maar zoodra de boomen bij hun snellen
groei ouder worden, bereiken zij spoedig een hoogte, die ze boven
hun omgeving doet uitsteken en dan zouden vlak uitstaande bladen
bij het loodrecht invallende, directe zonlicht slechts nadeelig kunnen zijn.
Onder de talrijke andere planten, die in de Villa Nazionale geregeld
in den vollen grond overwinteren, noem ik nog slechts Cercis siliquastrum
, Paulonia imperialis, Chamaerops, Cycas, Musa en Yucea
spp., Nerium Oleander, Senecio Giesbrechti enz.
Hier en daar gelukt het ook, dank zij den amphitheatersgewijzen
bouw van de stad, om een kijkje in particuliere tuinen te werpen:
overal weder de wijnstok (Vitis viniferd) en Ficus carica, de vijg.
De laatste zwaar beladen met tallooze kleine, blauwachtige vruchten.
De bladen zijn in dezen tijd van het jaar reeds verdwenen, terwijl
zij op andere punten, zelfs dicht in de nabijheid, nog lang aan de
boomen blijven zitten. De schuld hiervan ligt in een ziekte van de
wortels, bekend onder den naam van »il Marciume” , waarbij in deze
deelen op verschillende punten gom ontstaat, welk proces tot een
algeheele degeneratie van die organen aanleiding geeft. Men heeft tot
nog toe de oorzaak van deze gomziekte niet kunnen vinden. Eigenaardig
is zeker, dat zij op het schiereiland van Sorrento, dus op ongeveer
een uur sporens van Napels, zoo goed als niet bekend is. Verder
vinden wij nog talrijke exemplaren van de granaatappel (Punica Gra-
natum) , thans gebogen onder den last van tallooze bleekgroene of roodachtige
vruchten. Even onbestemd als de kleur van buiten is ook
de smaak en wanneer de prachtig donkerroode opengesneden vrucht u
in de verzoeking gebracht heeft om te proeven, dan ondervindt men
de waarheid van het spreekwoord: schijn bedriegt.
Behalve de bovengenoemde verdienen nog onze opmerkzaamheid
Ricinus communis en Datura arborea. De eerste, voor een bewoner uit
noordelijker streken, hier eerst de ware wonderboom. In plaats van
de dunstengelige , eenjarige planten met naar verhouding veel te groote
bladeren, die wij met moeite en zorg ’s zomers kweeken in onze tuinen ,
vinden wij dikke stammen , waarvan de bladen een fraaie dichte kroon
vormen en tallooze rijpe en rijpende vruchten; en de tweede hier en
daar bloeiende met honderden ongeveer twee decimeter lange witte
hangende bloemkelken , zou niemand doen vermoeden , dat zij zoo nauw
verwant was met onzen op mesthoopen groeienden , onoogelijken doornappel
(D. Stramonium). Over de Citrus-soorten, die in geen tuin ontbreken,
zullen wij later uitvoeriger spreken.
Uitstapjes in den omtrek van Napels geven ons gelegenheid om
met de landbouwplanten kennis te maken en om ons eenig denkbeeld
te vormen van de schatten der inlandsche flora, die wij eerst op
grooteren afstand van de stad juist zullen kunnen waardeeren.
Een van de meest algemeen gekweekte planten in de onmiddellijke
omgeving der stad is wel de tomate (Solanum Lycopersicum) , wier