
een niet geringe hoeveelheid elektriciteit, terstond na het smelten, in
den vorm van een vonk tussehen de losgerukte deelen zijn overgegaan.
Slechts dat gedeelte der wolkenontlading, dat daarna nog overbleef,
moet een geheel anderen weg naar de aarde gevonden hebben, en is
door het smelten onschadelijk geworden. De beidé eerstgenoemde hoeveelheden
zijn waarschijnlijk langs het reeds genoemde en de belendende
perceelen en wel hoofdzakelijk over de zinken dakën door den bliksemafleider
van het laatste huis van dit blok weggevloeid.
Overigens bevat het artikel voornamelijk eenige uitspraken van leden
van het elektrisch congres te Parijs, die, ofschoon ze geuit werden
door mannen van groote geleerdheid en jarenlange praktijk, toch niet
te Weel gewicht in de schaal mogen leggen, omdat ze gegeven werden
zonder eenig bewijs; meestal hadden ze het doel te doen uitkomen,
dat telegraaf- of telefoon-geleidingen geen schade veroorzaakten, maar
zelfs beschermend werkten. Dergelijke mededeelingen hebben weinig
waarde, wanneer ze niet meer in bijzonderheden treden; want immers
stem ik gaarne toe, dat draden een huis kunnen beveiligen, wanneer
slechts beide uiteinden op voldoende wijze met den grond in gemeenschap
gebracht zijn. Dat zij daarentegen schadelijk kunnen werken,
wanneer dit niet het geval is , blijkt genoegzaam uit de door mij opgenoemde
gevallen, die, al kunnen ze ook op verschillende wijzen worden
verklaard, daarom toch niet mogen ontkend worden; zoodat het feit
blijft bestaan, dat zij zijn voorgekomen bij aanwezigheid van telefoondraden
en, wat het geval te Gent aangaat, zeer zeker tengevolge van
die aanwezigheid.
Geenszins twijfel ik er aan, dat het Rijk op zijne stations zelf de
middelen weet aan te geven om zijne ambtenaren tegen gevaar te
behoeden; dit maakte dan ook geen onderwerp van bezwaar uit bij
het samenstellen van mijn opstel. Trouwens de Nederlandsche Rijks-
telegrafie kan over een stel ambtenaren beschikken, waaraan die taak
gerust kan worden toevertrouwd, en dat, wat kunde aangaat, ook
buiten de grenzen van ons vaderland zeer gunstig bekend staat. Geheel
anders is het echter, wanneer men toestellen aan het groote publiek
gaat ter hand stellen; dan dienen de noodige voorzorgsmaatregelen
niet alleen aanbevolen maar ook aan de aanleggers bij de wet voorgeschreven
te worden, vooral, omdat een ongeval,-dat den een overkomt
, ook schadelijke gevolgen voor zijn buurman kan na zich slepen.
Wanneer ik een reisje van hier naar Ylissingen onderneem, moet ik
dan eerst alle bruggen en het overig materieel van den spoorweg zelf
onderzoeken ? Neen, dan ben ik gerust, omdat ik weet, dat de Staat
die zorg op zich neemt. Zoo moest het ook met de telefonie zijn , zoodra
ze in handen van het publiek komt. Dan moet de wetgever maatregelen
voorschrijven in bet belang zijner burgers en wel moeten die
maatregelen zoo afdoende mogelijk en daarnaar berekend zijn, dat ze
in alle denkbare gevallen voorzien. Mij zou het dus zeer leed doen,
wanneer men deze zaak overliet aan het oordeel van het publiek, dat
over het algemeen zorgeloos is en, niet het minst in gevallen als
deze, waar percentsgewijze gelukkig weinig ongelukken voorkomen.
Vooral mogen die maatregelen niet achterwege gehouden worden, waar
ze op zoo gemakkelijke en min kostbare wijze kunnen toegepast worden,
als dit hier het geval is. Immers de voorgestelde toestel kan voor
ongeveer ƒ 6 ,— geleverd worden, terwijl de aardgeleiding gewoonlijk
door verbinding met gas- of waterleiding zal kunnen gevonden worden.
Waar dit niet het geval is, daar moet dus toch een aardplaat aangebracht
worden; waarom daaraan dan niet de grootte te geven, die
in alle gevallen voldoet ? Bij de overige onkosten, die de inrichting van
een telefoonstation na zich sleept, komen deze uitgaven waarlijk bijna
niet in aanmerking.
Moge dus de Tweede Kamer bij de aanstaande behandeling der wet
op de telefonie het onderwerp wel zeer ernstig overwegen!
Ut r ech t , 7 Februari 1887. MAÜBITS SNELLEN.