
vele groote steden aquaria verrijzen en op verschillende punten der
zeekust, wij hopen ook weldra op die van ons land, blijvende zoölogische
stations worden opgericht, uitsluitend gewijd aan de studie
der zeedieren, is de mogelijkheid geboren, dat wij ook hieromtrent
mettertijd meer kennis verkrijgen. De zekerste gegevens bezitten wij
nog aangaande de insecten, die van oudsher het lievelingsonderwerp
geweest zijn van de vrienden der natuur; op deze klasse willen wij
dus nog een oogenblik uwe aandacht vestigen.
Het is u bekend, dat de meeste insecten eene gedaantewisseling
doorloopen en daarbij drieërlei vormen vertoonen: van larve of rups,
pop en volkomen insect. De duur van den eersten toestand, het
larveleven, is zeer verschillend en schijnt voornamelijk af te hangen
van de voedingswaarde der stoffen, waarvan zij leven, en de inspanning
, die ’t hun kost om deze te bemachtigen. De larven van
de bijen ontwikkelen zich binnen 5 tot 6 dagen tot pop; zij worden
gevoed met stoffen van hooge voedingswaarde, honig en stuifmeel
, en zij behoeven weinig kracht te verspillen om hun voedsel
meester te worden, dat dicht voor hen opgehoopt ligt. Niet veel
langer hebben de larven van vele sluipwespen noodig, die parasitisch
leven in andere insecten en zich voeden van de weefsels en
sappen van hun gastheer. Ook de larven van de vleeschvlieg behoeven
slechts 8 a 10 dagen voor hunne verandering tot pop, ofschoon
het hun groote krachtsinspanning kost, om zich te boren onder de
huid of in de weefsels van het doode dier, van wiens vleesch zij
leven. Zes weken en langer duurt daarentegen het larveleven bij de
bladetende rupsen van de vlinders, overeenkomstig de geringere voedingswaarde
van de bladen en de vele spierbeweging, die zij moeten
verrichten, wat natuurlijk met sterkere - stofwisseling en meerdere
behoefte aan voedsel gepaard gaat. Bij zulke rupsen eindelijk, die
van hout leven, duurt het larve-leven 2 tot 3 jaar! B. v. bij de wilgen-
houtrups en de koutwesp. Maar ook sommige van dierlijk voedsel levende
larven hebben een langen tijd noodig tot opbouw van hun lichaam,
al heeft hun buit grootere voedingswaarde, daar zij deze niet alleen
zeldzamer kunnen machtig worden , maar ’t hun ook meer inspanning
kost hun prooi in hun bezit te krijgen. Zoo duurt bij de larven van
de welbekende-glazemakers het leven 1 jaar, ja bij veel haften of
zoogenaamde ééndagsvliegen 2 tot 3 jaar. Men zou uit dit laatste
voorbeeld geneigd zijn af te leiden, dat er een wederkeerig verband
bestaat tusschen den duur van het leven der larve en dat van het
volwassen insect, als zoude aan insecten van gelijke grootte en levens-
snelheid ook een gelijke levensduur zijn toegemeten, en dat de tijd,
die in het eene geval het leven der larve langer duurde, werd afgetrokken
van den levensduur van het volwassen insect en omgekeerd.
Dit is echter geenszins het geval, zooals het feit bewijst, reeds
vroeger in herinnering gebracht, dat bij bijen en wespen mannetjes
en wijfjes een even lang larve-leven leiden, terwijl de duur van hun
leven als volwassen insect een jaar verschilt.
Het leven van een , volwassen insekt duurt in het algemeen zeer
kort; niet alleen eindigt het met de voortplanting, maar de periode
van voortplanting zelve is slechts van korten duur, ja men kan
zeggen is zoo kort mogelijk. De meikever-larve voedt zich 4 jaren
lang met de wortels van planten, eer zij tot kever wordt, en dit
met zooveel moeite verkregen, zoo verbazend samengestelde organisme
van het volwassen insekt heeft een zeer kortstondig bestaan; de
kever sterft reeds eene maand ongeveer na het verlaten van zijn pop-
hulsel. Wel zijn er onderscheidene voorbeelden bekend van kevers,
die meerdere jaren (tot 6 toe) leefden; maar hierbij schijnt eene
soort van schijndood in ’t spel te zijn, dien men, in vergelijking met
den winterslaap, met den naam van hongerslaap zou kunnen bestempelen,
waarbij de levensverrichtingen tengevolge van het ontbreken
van voedsel tot een minimum dalen. Men schrijft den winterslaap
gewoonlijk toe aan de koude: de insekten zouden tengevolge van de
lage temperatuur tot een soort van schijndood verstijven; dit is
echter niet. zóó. Bij de bijen b. v. vermindert in het begin van den
winter ook de levendigheid van het dier wel aanmerkelijk, maar als
de koude nog strenger wordt, worden de bijeo weder levendig,
loopen in de korf heen en wêer, »zoeken zich” , zooals bijenhouders
zeggen, »door beweging warm te maken” . Wordt de vorst al te
streng, dan sterven zij. Dat niet alleen de koude oorzaak is van die
verstijving, blijkt wel daaruit, dat ook onder de keerkringen bij vele
dieren een dergelijke periode voorkomt, die aldaar valt in den tijd van
de grootste hitte en droogte. Daaruit blijkt dat het dierlijk organisme
op verschillende wijzen kan gebracht worden in eene toestand van
geringe] levensuiting. Maar keeren wij tot ons onderwerp terug!
De straks medegedeelde korte levensperiode van den meikever is niet
eens het sterkst sprekende voorbeeld van korten levensduur onder de
insekten. De meeste dagvlinders leven korter, en onder de spinners zijn
er verscheidene, b. v. de soorten der zakdragers (Psychiden) , die slecht^