
leggen en met hooi worden bevracht; een ander zon dan met zijne
tanden den staart van het eerste vastgrijpen en het met zijne last het
hol binnenslepen. Vandaar, dat sommige marmotten een’ zoo kalen rug
vertoonen. Nu is dit laatste volkomen waar, maar een gevolg van
het schuren langs de wanden van de gang bij het in- en uitloopen.
Het veronderstelde paard-en-wagentje spelen is een sprookje. In het
midden van October wordt de ingang met eene prop hooi dichtgestopt,
één of twee voet. achter den eigenlijken mond. Gewoonlijk ontwaakt de
marmot niet voor April, zoodat zes maanden slaap, zoo;nog niet meer, zijn
deel worden. Jagers vertellen — maar verhalen van deze zijde zijn
niet altijd geloofwaardig, zooals een ieder weet | | | dat de slapers'
bij elke nieuwe maan wakker worden ; anderen meenen, dat zij zich
hij elke volle maan, zonder wakker te worden op de andere zijde
leggen. De gewone houding in den slaap is , dat zij met den neus naar den
staart gericht, den kop tusschen de achterpooten nemen, waarvan de
zooien zichtbaar worden. Zij zijn geheel stijf en ongevoelig , de ademhaling
heeft bijna geheel opgehouden ; mangïli heeft berekend ,-dat eene marmot
gedurende 6 maanden van winterslaap 71,000 keer ademhaalt, d. i..
394 keer per etmaal, of 16 maal per uur, dus ongeveer elke 4 minuten
eens; terwijl eene marmot in haar gewone leven in twee dagen reeds
72,000 ademtochten doet, d. i. 1500 per uur, of 25 per minuut.
De lichaamstemperatuur schijnt + 10° O. te zijn in de winterslaap;
bij 17° C. neemt men vermeerdering^van ademhaling.waar, bij + 20°,
beginnen de dieren te snorken, bij + 25° ontwaken zij en herkrijgen
langzamerhand hunne bezinning. In eene warme kamer blijven zij des
winters wakker.
Merkwaardig is het, dat de marmot evenals de bobak bij haar ontwaken
niet noemenswaard is vermagerd. Misschien wórdt zij eerst later
mager, als zij op het pas van sneeuw ontbloote veld nog geen voldoenden
voedselvoorraad vindt. Men heeft marmotten geschoten, die
pas uit den winterslaap kwamen, zooals uit hun leeg darmkanaal
bleek, en moddervet waren. Omtrent het ontbreken van voedsel in
het darmkanaal beweert a l t m a n n , dat de marmotten 14 dagen voor
den winterslaap niets meer eten, maar groote hoeveelheden water
drinken om hunne darmen schoon te wasschen, opdat in den winter
deze niet zouden gaam.rotten.
Evenmin als men omtrent het heen en weer trekken der marmotten
iets weet, evenmin is het ook bekend, hóé de individuën, welke des
zomers op 8 0 0 0 voet _boven den waterspiegel op rotseilanden, aan
alle zijden wijd en zijd door gletscherijs omgeven , wonen, den 10 tot 11
maanden durenden winter doorbrengen. Slapen zij dien ganschen tijd
op die hoogte of. ondernemen zij groote tochten over het ijs, om
in den winter in lager gelegene landen hun verblijf in te richten ?
Dit is nog eene opene vraag.
De tweede, wegens hun’ winterslaap beroemde groep van knaagdieren,
is die der slaapmuizën. of zevens laper s . In Europa komen drie
soorten voor, nl. de ■zevenslaper, de groote hazelmuis of tuinslaper en
de kleine hazelmuis. De'beide eerste soorten hebben ongeveer de grootte
van eene r a t, de laatste is niet grooter dan eene muis. Terwijl de
beide eerste vormen alleseters zijn, dus behalve boomzaden en knoppen
ook vogeltjes, seieren, kleinere zoogdieren verorberen en zelfs hunne
soortgenooten niet verschoonen, is de kleine hazelmuis een planten-
eter, die zich in gevangenschap zeer prettig gedraagt. De zevenslaper
en de groote hazelmuis, zijn daarentegen zeer boosaardig, bijten bij de
minste aanraking om zich heen , en kunnen dus niet worden aanbevolen
om in de kamers te worden gehouden. De zevenslapers werden door
de Bomeinen in bepaaldelijk daarvoor aangelegde tuinen gekweekt. Zij
werden daar rijkelijk van voedsel voorzien, ten slotte nog in kleine
aarden vaten »glirarien” genoemd, vetgemest en dan voor de tafel bestemd.
De drie bovengenoemde diersoorten slapen in den natuurstaat alle
des daags en gaan des nachts voedsel zoeken. De zevenslaper verbergt
zich des'daags in holle hoornen, rotsspleten, holten in den grond; de
groote hazelmuis heeft een vrij staand nest, dat hij in vele gevallen van
een’ eekhoorn, eene kraai of lijster heeft overgenomen; de kleine hazelmuis
bouwt zelf een kunstig nest, dat door één of twee exemplaren bewoond
wordt. Wat de plaats aangaat, waarin de winterslaap wordt gehouden,
deze is bij geene van de soorten een vrij staand nest, maar holle boomen ,
holten in den grond, spleten in muren , ook wel mollenesten, leegstaande
tuinhuizen en schuren worden opgezocht. In dien schuilhoek wordt van
mos , bladeren en takjes een nest gemaakt en daarnevens eene hoeveelheid
voedsel, bestaande uit noten, eikels, kastanjes enz. vergaderd. De
zevenslapers zijn in het begin van den herfst reeds vet, daar zij des
zomers zeer vraatzuchtig zijn, maar desniettegenstaande gaan zij met
eten en met verzamelen van voedselvoorraad nog steeds door, tot
zij, meestal vrij vroeg, in het gebergte reeds in Augustus, in slaap
vallen. Ofschoon de winterslaap niet onafgebroken voortduurt, maar
telkens na eenige weken de slaper ontwaakt om iets te eten, is de