
staken en in een schuifhout der fundeefing van den bazaltmuur.
Het schijnt, dat deze dieren ook in troebel water kunnen voortleven
, wat ze. te gevaarlijker maakt.
Bovendien hebben ze eene zelfstandige beweging; ze zwemmen door
bet water van het eene stuk bout naar het andere, waarin vooral
de cbelura zeer bedreven is.
In Tessel worden deze schaaldieren aangetroffen zoowel in gecreo-
soteerde als in ongecreosoteerde dennenpalen. Het aangetaste stuk uit
Cherbourg was beukenhout. Opmerkelijk is , dat op Tessel al bet eikenhout
is vrij gebleven, zoodat hieruit schijnt te mogen worden opgemaakt,
dat de Ümnoria. alleen in de zachtere houtsoorten voorkomt.
Al deze punten zullen weldra tot meer helderheid worden gebracht.
Door den minister is n. 1. aan de Kon. Acad. van Wetenschappen
(November 1885) een onderzoek opgedragen zooals reeds vroeger met
’t oog op den paalworm is geschied. De zaak is in handen gesteld van
eene commissie, welke heeft aangevraagd ƒ2000 voor een proefstation.
Daar zal dan worden uitgemaakt, in hoever onze zeeweringen, ook
door deze dieren worden bedreigd.
Sommige zeelieden beweren, dat zich van tijd tot tijd langs onze
kusten een dier heeft vertoond kleiner dan de gewone paalworm, doch
voor schepen nog gëvaarlijker s daar dit het hout niet langs den draad,
doch liefst dwarsdraads doorboort. Of hiermede de limnoria is bedoeld
is nog niet beslist.
In April 1886 werd van de punt van Eeide bij Termunten, een
stuk hout gezonden aan bovengenoemde commissie van de Koninklijke
Academie. Dit hout vertoonde sporen van aantasting door de limnoria
ter hoogte van 0-,25 a 0,30 M. boven volzee. Dit was niet te rijmen
met het feit, dat de limnoria tot nog toe altijd nabij halftij was aangetroffen.
Bij nauwkeurig onderzoek bleken de gaten ook niet van
de limnoria afkomstig, maar van de larve van een snuitkevertje,
behoorende tot de Curculioniden. Het, kevertje, 31/3 mM. lang en
donkerbruin van kleur, met vrij diepe putjes op het oppervlak der
dekschilden, werd ook in het hout gevonden. Dit diertje komt in ons
land zeer zelden voor, maar wordt in Zuid Europa veelvuldig aangetroffen.
Het is de eerste maal, dat men heeft opgemerkt, dat onze
zeeweringen door dezen kever zijn aangetast.
Eindelijk dient nog vermeld te worden een steenworm (Pholade),
die putjes boort in de steenen der zeeweringen, en deze langzamerhand
tot poeder doet vervallen. Dit dier is in ons land alleen maar
gevonden teR e p a rt op de Noordkust van Schouwen, en dus voor
onze steenbezettingen niet gevaarlijk. . . .
Wij Nederlanders, die na eeuwen van strijd en inspanning onze
vruchtbare akkers aan de baren hebben ontwoekerd, wij mogen ons
niet neervlijen in vadzige rust. Nog steeds wordt ons land bedreigd
zoowel'openlijk, als de westerstormen de vloeden tegen onze dijken
en duinen opzweepen, als in stilte, wanneer in den zoelen zomernacht
de paalworm met zijne helpers diezelfde dijken tracht te ondermijnen
, die de woedende zeeën niet hebben kunnen overmeesteren.
Daarom voegt ons kustbewoners voortdurende waakzaamheid, voortdurende
zorg tegenover de zoo talrijke en verraderlijke vijanden.
’3 G r a v e n ïa g e ,’-Ocfdber 1886.