
soms met deze vloeistof ingesmeerd om het roesten te voorkomen, ja
soms worden ook in water oplosbare stoffen of oplossingen in water
met een laagje petroleum bedekt om de aanraking met de zuurstof
der lucht te verhinderen. In het laatst bedoelde geval kan men den
maatregel gerust achterwege laten, want door de beschuttende laag
olie wordt naar evenredigheid meer zuurstof opgeslorpt dan door watei.
Daar metalen, die gevaar loopen op den waterdamp of op water ontledend
te gaan werken, evenzeer van den waterdamp als van de zuurstof
der lucht moeten worden afgesloten, blijft petroleum het aangewezen
middel, waaronder natrium, kalium en dergelijke metalen
moeten worden bewaard. Toch leert men uit de cijfers, die zullen
worden medegedeeld, waarom deze metalen zich in deze omgeving
langzamerhand veranderen.
De verhouding van het volumen van het opgenomen gas tot dat
der vloeistof, waarin het opgeslorpt werd, wordt de absorptie-eoëffi-
cient genoemd en gewoonlijk door het teeken (3 voorgesteld, st. g n ie -
wosz en al. walfisz , door wie het bedoelde onderzoek is uitgevoerd,
leiden daaruit de volgende waarde voor p af:
Water. Russische petroleum.
Stikstof................ 0,0140 0,117
Zuurstof............... 0,0284 0,202
Kooldioxyde......... 0,901 1,17
Deze cijfers hebben betrekking op eene temperatuur van 20°. Een
bepaald volumen van de russische petroleum nam dus 0 , 2 0 2 van
zijn volumen aan zuurstof in zich op; hetzelfde volumen water slechts
0 0284 van zijn volumen aan zuurstof. Ook voor waterstof, stikstof-
monoxyde, koolmonoxyde en methylwaterstof was P bij 2 0 ° grooter
bij de russische petroleum dan bij water. Yoor aethyleen was de verhouding
omgekeerd. D. v. .
DE DRUI F LÜI S .
DOOR
R. E DE HAAN.
Toen de twaalf mannen, die mozes had uitgezonden om het land
KanaRn te bespieden, in de legerplaats waren teruggekeerd en den
lof verkondigden van het land »overvloeiende van melk en honig,”
moest o. a. een tros druiven getuigenis afleggen van de waarheid
hunner woorden.
Zoo werd dus reeds in dien tijd het land als gezegend beschouwd,
waar de wijnstok welig tiert, en dit oordeel staat na veertig eeuwen
nog ongewijzigd daar.
Hiervoor zijn twee redenen aan te voeren. Vooreerst het feit, dat
de wijnstok de vertegenwoordiger is van een mild klimaat. De noorderzon
toch stooft zijne vruchten niet rijp. Waar hij tiert, is ook het
rijk der nevelen verre. In zijn vaderland baden zich veld en bosch in
licht en kleur, en dezelfde zon, die de druif koestert, doet tevens
meerdere oogsten rijpen. Zoo is de wijnstok het zinnebeeld en de begeleider
van weelde en overvloed, van dartelen lust en onbezorgde
vroolijkheid.
De andere reden, door ons bedoeld, is hierin gelegen, dat de wijnstok
de edelste is van alle kultuurgewassen en reeds door zich zelf
de rijke bron van ’s lands welvaart. Uit zijn vrucht wordt het edele
vocht geperst, dat schier eene levensbehoefte van den mensch is geworden.
Wat toch was diens bestaan zonder het gegiste druivennat,