
sliering met haken, kettingen en touwen, schaying door ijsschotsen
worden ze licht beschadigd. Het gevolg daarvan is , dat al de genoemde
bekleedselen, zoo zij er bij het heien niet reeds afgevallen zijn, op
den duur toch geen stand kunnen houden. Bovendien kan men ook
moeielijk altijd onder water nagaan, hoe het met de bekleedsels staat.
Dit is toch van veel belang, omdat het zeker is, dat, wanneer slechts
een enkel punt van het hout onverdedigd is , de zeeworm ook daar
toegang zal zoeken. In speciale gevallen kan echter een bekleedsel
eenig nut hebben. Zoo is gebleken, dat tonnen, met loodwit geverfd,
veel beter weerstand boden dan zwarte tonnen._
Men heeft in den loop der tijden ook nog andere middelen voorgeslagen.
Een van de meest belachelijke was: het werpen van vergiftige
stoffen in ’t zeewater om daardoor de wormen in de nabijheid
der palen te dooden.
De eerste mij bekende proeven, uit een wetenschappelijk oogpunt
genomen aangaande den weerstand van verschillende houtsoorten, zijn
die, welke voorkomen in het rapport van 2 Juli 1859 van den heer
p. a. bruyn , hoofdingenieur der marine te Willemsoord. In dat rapport
is vermeld, dat:
in Maart 1824 de eerste proefpalen zijn geslagen,
in Maart 1825 dennen schrooten werden onderzocht waarvan één
onbereid en de andere bestreken met engelsch mineraal wormpek,
in Juni 1826 de eerstgenoemde schroot geheel doorknaagd was en
de andere geheel vrij van worm.
In April 1830 werden blokken eiken-, greenen- , vruchten-, en
iepenhout vóór en binnen de groote Zeedok- en de Marine-schutsluis
en in het midden van het natte dok neergelaten; bovendien werden
nog eenige proefpalen geslagen;
in Juni 1830 waren al deze stukken al min of meer aangetast,
in November 1831 in vèel sterker mate,
in November 1832 bevatten de meeste stukken zeer veel worm.
Hieruit is' ten duidelijkste gebleken, dat de opinie van sommigen,
die iepenhout tegen den worm bestand denkenongegrond is. De
proeven zijn later voortgezet op nog eenige andere houtsoorten, zoo-
als Dantziger en Rigaseh greenen, alle met ongunstigen uitslag.
Daar nu al de voorgeslagen middelen öf onbruikbaar, of zeer kostbaar
zijn, is in ’tja a r 1858 in de Koninklijke Academie van Wetenschappen
door den heer vrolik gewezen op het nut,'dat een onderzoek
aangaande de voorbehoedmiddelen tegen den paalworm hebben
zou. Door de Academie is daarop uit haar midden eene commissie,
benoemd, die na een uiterst nauwkeurig onderzoek en vergelijking
van alle voorgeslagen middelen, hierbij door talrijke medewerkers
gesteund, hare bevindingen in 7 verslagen heeft medegedeeld. Het
H verslag zag in 1860, het laatste in 1869 hetïlicht. Leden diei
commissie waren de heeren w. vrolik, p . harting, d. j storm buvsing
J W L van OORDT en e . H. vos batjmhauer. Belangrijke medewerking
ondervond deze commissie van den heer p. kater ozn. te Nieuwen-
dam, die allerlei onderzoekingen omtrent het leven en de werking
van den paalworm heeft gedaan.
We zullen hier in ’t kort de resultaten van het onderzoek der commissie
medèdeelen. t
In de eerste plaats werd door een historisch overzich. van het
voorkomen van den worm duidelijk, dat:
le de paalworm aanhoudend op onze kusten aanwezig is,
2e hij niet uit Oost- of West-Indië naar ons werd overgebracht,
3e hij dus niet op bepaalde tijden verschijnt en daarna weder verdwijnt,
maar ., . ..
4e er slechts bepaalde tijden zijn, welke voor zijne ontwikkeling
. gunstig schijnen te wezen;
5e de drie omstandigheden, waaronder zich eene dergelijke groote
ontwikkeling voordoet, zijn: het vallen van weinig regen het hierdoor
ontstane lage binnenwater, en het tevens hierdoor verhoogde zoutgehalte
van het water aan onze zeegaten. Als eene begunstigende omstandigheid
komt daarbij: hooge temperatuur der dampknngsluc .
Het nemen der proeven geschiedde op de volgende wijze:
Te Nieuwendam, Vlissingen, Harlingen en Stavoren, in latere jaren
ook te Nieuwediep, werden in -, of op eenigen afstand van de havens
eenige proefpalen naast elkaar blootgesteld aan den golfslag van het
IJ- of zeewater. De palen werden in Mei geplaatst. Ze bestonden uit
eiken-, greenen- , dennen- en vurenhout, volgens verschillende systemen
bereid’ benevens uit eenige onbereide houtsoorten, om het verschi ,
door het voorbehoedmiddel verkregen, juftt te kunnen nagaan.
In September of October werden de proefpalen onderzocht, en wel
door het hout open te hakken, daar van buiten-zeer weinig van het
aantasten is waar te nemen.
In het eerste jaar werden beproefd:
a. een zwartachtige korst tot dekking van het hout, uitgedacht
door claasseN ;