
oxyden van dit metaal nagegaan. Hij slaagde er in slechts drie van de zes oxyden,
die in groote handboeken over scheikunde worden genoemd te verkrijgen, namelijk
Au20 , Au20 2 en Au20 3. Een purperkleurig oxyde, waarvan de samenstelling niet
nauwkeurig opgegeven werd, en de oxyden Au20 4 en Au20 5 bestaan niet volgens
hem. Raschig (zie Wetensch. Bijblad, 20 boven), wiens arbeid in enkele opzichten
andere uitkomsten gaf, machtigde den schrijver te verklaren, dat een nader onderzoek
de zienswijze van laatstgenoemden bevestigde. Zoo verkreeg Kitiiss Au20 niet
zuiver op eene der vroeger aanbevolen wijzen; het gelukte hem daarentegen door
dubbelzouten van auribromide door eene onvoldoende (onvoldoend namelijk voor volledige
reductie) hoeveelheid zwaveldioxyde te reduceeren en uit de verkregen oplossingen
der dubbelzouten van aurobromide met kaliumhydroxyde aurohydroxyde neer te slaan.
Van het aurioxyde verkreeg hij een hydroxyde Au20 3H20 door Au20 2 door water
te ontleden, het afgescheiden goud af te filtreeren, de oplossing van aurichloride
bij de kooktemperatuur met magnesia alba te ontleden en het neerslag met salpeter-
■ zuur uit te wasschen. Hetgeen van het neerslag achterblijft is het hydroxyde, hetwelk
krüss als aurylhydroxyde (AuO.OH)2 beschouwt. (Liebig’s Ann. der Chem. 237,
S. 274). __ d. ,y. c.
Gemengde oxychloriden.»g^ Door inwerking van loodglit en hydrargyri-oxyde
(geel of rood) op chloriden van aardalkalimetalen verkreeg g. andké eenige
gekristalliseerde oxychloriden; CaCl2 CaO 2 PbO + 4 H20 ; SrCl2, 2 PbO + 5 H20 ;
CaCl2, 2 HgO + 4 H20; BaCl2, HgO + 6 H20 ; SrCl2, HgO -f- 6 H20. Sterke oplossingen
der chloriden werden verscheidene uren met de genoemde oxyden gekookt;
het verlies van water door verdamping werd voortdurend vergoed. Uit de oplossing
van BaCl2 zetten zich na het koken met PbO 'slechts zeer weinig en uit de oplossing
van MgCl2 in dat geval geen kristallen af. De moederloog gaf, na het koken
met PbO bij de vier zouten, een neerslag van PbCl2 3 PbO + 3 H20 , wanneer zij
met veel water vermengd werd. (Compt. Rend. CIV, 359 en 431). d. v. c.
Gevoelig reagens op blauwzuur. — De bekende reactie tusschen nitroprussid-
natrium en de sulphiden der alkalimetalen kan volgens VOBTMANN met voordeel
bij het opsporen van blauwzuur worden toegepast.
De vloeistof, welke men onderzoekt, wordt vermengd met eenige droppels van eene
oplossing var kaliumnitriet, 2 & 4 droppels van eene Oplossing van ferrichloride en
zooveel verdund zwavelzuur, dat de bruine kleur van het gevormde basisch ferrisulphaat
geel geworden is. Daarop wordt zij verhit tot bij de kooktemperatuur, de overmaat
van ijzer met eenige droppels ammonia als ferrihydroxyde neergeslagen en het Altraat met
een of twee droppels van eene kleurlooze oplossing van ammoniumsulphide vermengd.
De reactie zou nog te zien zijn bij eene verdunning van 1 op 312.500 en dus in
gevoeligheid der reactie van sulphocyaniden op ferrizouten nabij komen. (Der Natur-
forscher XX, 63, naar Monatshe/te f . Chemie 1886, 416). d. v. c.
PLANTKUNDE.
Een beletsel voor het proeven van suiker. — Zoo men eenige bladeren van
Gymnema sylvestre kauwt, en daarna suiker in den mond neemt, proeft men deze
niet, evenmin proeft men dan de suiker in verschillende spijzen. Zoo smaken b. v.
sinaasappelen na het kauwen dier bladeren als citroenen. Ook de smaak van bittere
stoffen wordt door deze bladeren opgeheven, en men kan dus de gewone zwavelzure
chinine op deze wijze gebruiken, zonder haar te proeven. Zouten, zuren en samentrekkende
stoffen verliezen hunnen smaak niet; dit verlies is alleen beperkt tot zoete
en bittere stoffen. Het duurt volgens sommige waarnemers twee, volgens andere bijna
vier en twintig uren.
Gymnema sylvestre is een houtige klimplant, die tot de familie der Asclepiadeeën
behoort, en in de bosschee van Midden-Afrika vrij algemeen verspreid is. Hare
eigenaardige werking wordt door d. hoopeb. toegeschreven aan een organisch zuur, dat
met het chrysophaanzuur van den rhabarber nauw verwant is, en door hem Gymnema-
zuur genoemd wordt. Het is in water oplosbaar. De bladeren bevatten 6 pet. van dit
zuur, in verbinding)met bases (Nature, vol. 35 No. 911, 14 April 1887 p. 566).
D. V.
Wortelziekte der Gardenia’s. — Op de wortels van allerlei planten, en vooral
van die, welke in kassen worden gekweekt, vindt men somwijlen gallen, die door
aalvormige, slechts met het microscoop zichtbare wormpjes (Heterodera radicicola
Greef.) worden veroorzaakt. In de meeste gevallen zijn deze gezwellen onschadelijk;
op de wortels der Gardenia’s kunnen zij zich echter zoozeer uitbreiden, dat de
planten ziek worden en allengs wegkwijnen. De gallen zijn opgezwollen gedeelten
der wortels, die een celligen bouw hebben inplaats van het houtlichaam; hier en
daar in de gezwellen ziet men reeds bij zwakke vergrooting de zoogenoemde larvenkamers.
Dit zijn de vrouwelijke wormpjes, wier uiterst sterk gezwollen achterlijf in
een dunwandige blaas veranderd èn geheel met eieren gevuld is. In de eieren
ontwikkelen zich de larven; zij verlaten het ei na den dood van het moederdier
en begeven zich na eenigen tijd in den grond, om gezonde wortels op te zoeken en
aan te tasten (Beyebxnck , Gardeners Chronicle, vol. I p. 488, April 18S7).
d. v.
DIERKUNDE.
Het vergift der slangen. — Twee Amerikaansche physiologen, de heeren weib.
mitchell en E. UEICHEB.T, hebben langdurige onderzoekingen naar den aard van het
slangengift verricht. Zij kómen tot de slotsom, dat de bacteriën, die steeds in het
versche gift voorhanden zijn, geenszins de oorzaak zijn van de vergiftigingsverschijnselen;
globulinen en peptonen zijn volgens hen de eigenlijke giftstoffen. Daarom kan
men ook de slangengiften drogen en voor een onbepaalden tijd bewaren, zonder dat