
zee voorkomt. Bij dezen visch heeft de bovenkaak eene verlenging, die
als een zwaardvormig uitsteeksel over de onderkaak zicb uitstrekt. Dit
verlengsel wordt door bet plpegbeen en de tusscbenkaaks-beenderen
gevormd. Reeds aan de Ouden was deze viscb bekend. Veel wordt verteld
van de wapenfeiten van dit dier; zoo zou bij schepen tot zinken kunnen
brengen, menseben kunnen dooden, ja zelfs walvisschen zouden door
hem aangevallen en gedood zijn. In vkolik’s »Leven en Maaksel der
Dieren” wordt vermeld, dat bet.schip Fortuna den 5tien Aug. 1824 door
een Zwaardviseb getroffen werd en dat bet zwaard met zulke kracht
tegen bet schip aanstiet, dat het door de koperen dubbeling, de drie
kwart duim dikke vurenhouten spijkerhuid, de drie en een kwart
duim dikke eiken-vaste huid, een negen duim dikke eiken rib en een
halve duim dikke eiken wegering in bet scheepsruim, en vervolgens
door een drie en een half duim dik stuk vurenhout en eene één duim
dikke eiken duig nog anderhalf duim in een olievat doorgedrongen was.”
Andere Schrijvers trekken echter dit en andere verhalen zeer in twijfel.
Nochtans is het een feit, dat niet zelden afgebroken zwaarden in de
planken van de schepen gevonden zijn, en dat eens een man^bij het
baden door een zwaardvisch aangevallen en doorboord werd. Wat het
eerste geval betreft moet toch waarschijnlijk meer aan toeval dan aan
opzet gedacht worden.
Iets dergelijks als bij den Zwaardvisch wordt ook bij de Zaag-
v i s s c h e n (Pristis) aangetroffen. De snoet is verlengd in een lang en vrij
breed wapen, dat ongeveer een derde van de lengte des lichaams bedraagt,
en aan weerszijden 20—30 langwerpige, kegelvormige tanden
bezit, die in kassen geplaatst zijn. Hoewel verschillende schrijvers dit
wapen beschrijven als het krachtigste, dat in de-geheele dierenwereld
gevonden wordt, moet men toch met eenige voorzichtigheid de verschillende
verhalen, die omtrent dit dier gedaan worden, aannemen.
Mogelijk is het ook dat men Zaagvisch en Zwaardvisch wel eens met
elkaar heeft verwisseld.
Bij sommige visschen, z. a. de Beef- of S id d e r aa l (Oymnotus elec-
tricus), de S id d e r ro g (Torpedo), en nog enkele anderen, worden
werktuigen aangetroffen, waarin een groot aantal zenuwtakken eindigen
, en die, evenals de willekeurige spierep, aan den wil onderworpen
zijn , met dit verschil nochtans, dat zij geene beweging maar
elektriciteit voortbrengen. Hoewel morphologisch verschillend, bestaan
zij toch bij allen uit prisma’s, die met een geleiachtige stof gevuld
en door bindweefsel van elkander gescheiden zijn en waarheen
talrijke zenuwen zich begeven, die öf uit het ruggemerg, öf uit de
hersenen hun oorsprong nemen. De Sidderaal is wel de meest beruchte
onder de elektrische visschen. Bij hem bestaat het elektrisch orgaan
uit twee lichtrood gekleurde, weeke en doorschijnende geleiachtige
massa’s, die aan de buikzijde van het dier, van het achtereind der
lichaamsholte tot aan de punt van den staart, zich onder de huid uitstrekken
en meer dan een derde deel van het geheele gewicht van den
visch uitmaken. Elk dezer organen is door horizontale tusschenschotten
in talrijke, boven elkaar gelegen platen verdeeld; elke plaat bestaat
weder uit een laag van verscheidene, naast elka&r gelegen vierhoekige
cellen, die met eene geleiachtige vloeistof gevuld zijn. Meer dan 200
zenuwen, die uit het ruggemerg komen, eindigen met hare ontelbare
vertakkingen in deze cellen aan de eene vlakte een er daarin zich
bevindende elektrische plaat. Dit vlak is negatief, het tegenover gelegen
vlak positief elektrisch. De ontlading volgt, wanneer de visch
met den naar voren gekromden staart het voorste deel van het lichaam
aanraakt, of ook wanneer twee punten van het lichaam met elkander
door een goeden geleider verbonden worden.
S a c h s heeft in een in 1880 uitgegeven werk, -»Aus den Llanos" ,
eenige mededeelingen gedaan omtrent dezen visch, die we hier weergeven.
De Sidderaal leeft in de zoete wateren van Venezuela, vooral
in de nabijheid van Calaboso, aan de monden der talrijke kleine
canons, die in de Rio Oritucu uitloopen, en voedt zich daar met
visschen, kikvorschen enz., die hij door zijne elektrische schokken
verdooft. De Temblador, zoo wordt hij daar genoemd, is de schrik
der visschers. De krachtige schokken, die hij toebrengt, zijn niet alleen
buitengewoon, pijnlijk, maar ook in staat den door den stroom wadenden
mensch zóó te verdooven, dat hij gevaar loopt te verdrinken;
paarden en muildieren overkomt dit niet zelden. Met een drogen
stok kan men den Sidderaal zonder gevaar aanraken; s a c h s gebruikte
isoleerende handschoenen van caoutchouc. Niettegenstaande dezen maatregel
van voorzorg heeft hij toch kennis gemaakt met de vreeselijke
werking der elektrische ontlading, toen eens, nadat zijne kleederen
door een val in ’t water door. en door nat waren geworden, een vijf
voet langen Sidderaal uit zijne met caoutchouc bedekte handen ontsnapte
en toevallig juist met kop en staart zijne beide beenen aanraakte,
wa'arom de natte kleederen vast-sloten. »Eenige seconden,”
zegt hij, »bleef het dier in dezen toestand, en ik was door den schrik
niet in staat mij te bewegen, want het woedende dier zond een waren