
Zulk eene splitsing der molecule in hare bestanddeelen is eene scheikundige
ontleding; met haar ontstaan nieuwe zelfstandigheden. Eene
scheikundige ontleding, -die als de zoo even geschetste, zuiver het
uitvloeisel is van de temperatuur der verbinding, heet eene dissociatie.
Wanneer eene scheikundige verbinding warmte van buiten ontvangt,
zoodat moleculen en atomen eene grootere snelheid van beweging
verkrijgen, dan kan men niet aannemen, dat de vermeerdering van
de snelheid der atomen in alle moleculen volkomen gelijken tred zal
houden. De snelheid, waarbij de splitsing of scheikundige ontleding
der molecule begint, zal integendeel in de eene molecule eerder bereikt
zijn dan in dè andere; zoodat de dissociatie reeds begint, wanneer
dë temperatuur der verbinding in haar geheel, dus de gemiddelde
temperatuur , nog beneden deeigenlijke ontledings-temperatuur gelegen
is. Met alle moleculen heffen dus gelijktijdig hare atomen-associatie
op; de dissociatie1 begint met sommige onder haar en schrijdt allengs
voort tot de algeheele ontleding der verbinding -— intusschen onder
deze voorwaarde: dat voortdurend gezorgd worde voor verwijdering
der ontledingsproductën. Worden deze hiet verwijderd, dan zullen
nu en dan de vaneengescheiden bestanddeelen eener molecule elkander
ontmoeten met zoodanige snelheid en richting van beweging, dat eene
hereeniging tot de oorspronkelijke molecule tot stand komt.' De kansen
van zulk een samentreffen worden grooter,. naarmate de hoeveelheid
vrij geworden ontledingsproductën grooter wordt, totdat ten slotte,
in een zeker tijdsverloop, het aantal hereenigingen tot de, oorspronkelijke
moleculen gelijk is geworden aan het aantal splijtingen van
de moleculen der dissocieerende zelfstandigheid. Schijnbaar' heeft dan
de ontleding opgehouden; in werkelijkheid gaat zij voort en ■ is de
toestand die van dissociatie-evenwicht. Wordt in den toestand van
dissociatie-evenwicht een gedeelte van een der ontledings-producten
verwijderd, dan neemt het aantal gedissocieerde moleculen toe; wordt
daarentegen een dier producten in overmaat toegevoerd, dan neemt
het aantal gedissocieerde moleculen af.
De temperatuur, waarbij dissociatie begint, is voor verschillende
zelfstandigheden uiterst verschillend. Voor de reeds genoemde oxy-
haemoglobine ligt de temperatuur-grens, op welke de dissociatie dezer
zelfstandigheid tot haemoglobine en zuurstof begint, beneden de temperatuur
van het dierlijk lichaam; zoodat hare dissociatie in het
normale levende lichaam voortdurend plaats heeft. Daarbij kan zij öf
in den toestand van dissociatie-evenwicht verkeeren, öf dat evenwicht
kan naar twee richtingen verbroken zijn. Bevindt zij zich bijv. in
eene omgeving, die arm aan zuurstof is , dan is het dissociatie-evenwicht
in dien zin verbroken, dat het aantal gedissocieerde moleculen toeneemt.
Dit is het geval in de weefsels van het lichaam, waar dus
de oxy-haemoglobine hare zuurstof aan de weefsels afstaat. Bevindt
zij zich echter in eene omgeving, die rijk aan zuurstof is, dan neemt
het aantal gedissocieerde moleculen af en er heeft dus nieuwe vorming
van oxy-haemoglobine plaats. Dit geschiedt in de longen, waar
dè in de weefsels gereduceerde haemoglobine in aanraking komt met
de aan zuurstof rijke lucht der longen. De zuurstof der longenlucht
wordt hier in het bloed scheikundig vastgelegd.
Wat de haemoglobine der roode bloedlichaampjes voor de zuurstof
is , dat is het natrium.-carbonaat van het bloed-plasma voor het koolzuur.
Natrium-bicarbonaat dissocieert eveneens bij de lichaams-tempera-
tuur. In de haarvaten, te midden van de weefsels, die eene groote
hoeveelheid koolzuur bevatten, is het dissociatie-evenwicht in dien
zir-i verbroken, dat het aantal gedissocieerde moleculen van natriumbicarbonaat
afneemt; m. a. w. er vormt zich meer natrium-bicarbonaat.
In de longen, wier lucht arm is aan koolzuur, geschiedt juist het
omgekeerde: het aantal gedissocieerde moleculen neemt hier toe en
de longen-lucht ontvangt het vrij geworden koolzuur.
Naast het op bovengenoemde wijze scheikundig gebonden koolzuur,
schijnt in het bloed ook nog eenig koolzuur eenvoudig geabsorbeerd
te zijn eri een ander gedeelte gebonden aan de bloedlichaampjes.
Eene belangrijke gevolgtrekking dringt zich na de voorgaande beschouwingen
aan ons op. Volgens de dissociatie-theorie zal in de longen
het aantal gedissocieerde oxy-haemoglobine-moleeulen afnemen, m. a. w.
zal zich eene grootere, hoeveelheid oxy-haemoglobine vormen, wanneer
de omgeving, nl. de longen-lucht, rijker wordt aan zuurstof,
m. a. w. wanneer de partieele zuurstof-drukking (het aandeel, dat
de zuurstof aan de totale luehtdrukkingheeft) grooter wordt; — en
omgekeerd. Welnu, deze gevolgtrekking is door de klassieke onderzoekingen
van den te vroeg aan de wetenschap en aan zijn land ontrukten
physioloog-staatsman paül bert volkomen geverifieerd en bevestigd.
■ »De aanzienlijke invloed, die door wijzigingen in de barometer-
drukking op de levende wezens kan worden uitgeoefend”, zegt paul
bert , »wordt door niemand in twijfel getrokken; men is zelfs geneigd
te dien opzichte te overdrijven. Laat de kwikkolom van den barometer
eenige millimeters stijgen of dalen, dan ondervinden zenuwachtige
menschen of lijders aan asthma aangename of onaangename verschijnselen,
die zij zonder mankeeren toeschrijven aan de zwaarte of de ijlheid der