
»is in het mineralische rijk bekleed met deze stukken als wijnsteen,
vitriool, zout, salpeter , aluin , zout van ammoniak , arsenikum , zwavel,
antimoon, kwikzilver (allen door bepaalde teekens voorgesteld), in
het metaelsche met goud, zilver, ijzer, koper, lood en tin.” Het
werd ook mogelijk geacht de eigenschappen van de stof te scheiden;
immers op de aangehaalde woorden volgt: soo men deze Natuur sou
willen ontleden, en hare kleederen aftrekken , soo moet dat geschieden
door de konst van het vuur, als door Distilleeren, Sublimeeren, Cal-
cineeren, dan word de Natuur ontkleed.”
Dat de'metalen grondstoffen waren, deze gedachte komt bij g o o s s en
v a n v r e e s w i j k dus niet op. De proeven, die in zijn laboratorium
werden uitgevoerd, hadden niet ten doel der natuur vragen te doen
om onbevangen acht te geven op het antwoord, hetwelk zij gaf, maar
dienden alleen tot bevestiging van vooropgezette meeningen, die in
een wijsgeerig stelsel uit vroegere eeuwen thuis behoorden. De geest
van het natuuronderzoek, die reeds hier en daar vaardig werd over
voorgangers van hervormers uit lateren tijd, ontbrak bij hem geheel.
Alleen waar de proef eenig bevestigend antwoord scheen te geven,
werd haar uitkomst van belang geacht. Daarentegen werd steun gezocht
, waar zij slechts in schijn kon worden verschaft. Zoo vindt het
bestaan der drie vermeende beginselen eenigen steun door de vergelijking
met de leer, dat in ’s menschen bestaan geest, ziel en lichaam
tot een geheel vereenigd zijn. Aan p a r a c e l s u s wordt de vergelijking
ontleend: de kwik is de geest, de swavel is de anima en het sout
is het lichaam. Eveneens wordt in een verdicht gesprek tusschen het
koper, den wijn, het water en het kwik der philosophen een aantal
bewerkingen genoemd, waardoor het genoemde metaal geopend worden
zal, en ontvangt Yenus (waardoor het koper vertegenwoordigd wordt)
op haar vraag, wat het einde daarvan zal zijn, tot antwoord: »men
zal uw lichaam in drie stukken vefdeelen, namelijk in geest, in ziel,
en in lijf.”
Yan deze drieledige vergelijking wordt het eerste gedeelte, waarin
het kwik een geest wordt genoemd, het veelvuldigst gebruikt. Trouwens
, deze vergelijking liet haar sporen tot in den tegenwoordigen
tijd achter. Overal waar uit een metaal, een zout, eene plantaardige
stof, uit een voortbrengsel der dierlijke stofwisseling of waaruit dan
ook eene vloeistof werd verkregen door de dampen, die bij verwarming
der genoemde stoffen ontstaan, af te koelen, meende men den
geest dier stof afgezonderd te hebben, En waar wij zoutzuur noemen
DE LEER DER ALCHYMISTEN.
geest van zout, of ammonia betitelen als vliegende geest of waar wij van
geestrijke dranken spreken, gebruiken wij uitdrukkingen, die uit den
tijd der alchymisten afkomstig zijn.
Maar keeren wij terug tot de beschouwingen omtrent den aard der
metalen en mineralen, waarmede wij ons bezig hielden. Voornamelijk
zullen wij acht geven op hetgeen omtrent de metalen wordt medegedeeld.
Daaronder wordt het goud een Heer en Komng genoemd,
het allervolmaaktste onder alle metalen en mineralen, want de essentie
van alle metalen wordt er in gevonden.
En waaraan heeft het goud deze onderscheiding te danken? Aan
zijne bestendigheid. Tegen de werking van het vuur is het bestand;
wanneer het "de vuurproef heeft doorgestaan, heeft het zijnen glans
en zijne kleur onverminderd behouden, ook is de hoeveelheid dezelfde
gebleven. De drie beginselen zijn er dus op eene volmaakte wijze
met elkander in vereenigd, terwijl de slechte metalen (lood, tin, ijzer
en koper), die bij eene sterke verhitting in poeders veranderen, of
het kwik, dat verdampt, eenen »verbrandelijken Swavel en Mereurius”
bevatten. Boven het zilver heeft het goud dit voor, dat het aan de
lucht blootgesteld zijnen glans beter bewaart. »Het goud heeft seer
reine kleederen soodat het sich met het onreine niet zal vermengen ,
tenzij dat zijn lichaam en ziel van malkander gescheiden zijn.” Dit
laatste, de vorming van andere vluchtige en niet-vluehtige stoffen
met behulp van goud, kan alleen verkregen worden door het goud
met koningswater (een mengsel van zoutzuur en salpetei zuur) te vei
hitten, terwijl de overige metalen, »die al te maal een gebrek aan
haar lijf hebben, sodat zij niet bestendig zijn” op tal van wijzen
kunnen worden aangetast. En zelfs dan wanneer het goud oogen-
sehijnlijk wordt veranderd (door antimoon en kwikzilver b. v.) zal het
door het vuur daarvan kunnen worden bevrijd en »blijft het in alle
sijn deugden als de heldere sonne staan” . Een der »slechte metalen
zou in een dergelijk geval zich oxydeeren en weder als een poedervormig
oxyde zonder metaalglans achterblijven, wanneer de bijmeng-
selen door het vuur werden verwijderd; in de taal der alchymisten
heet het daarom, dat »het gout alleen alle sijne vijanden kan wederstaan.”
Wij kunnen ons dus voorstellen, waarom het goud als het metaal
bij uitnemendheid werd beschouwd. Eene zonderlinge proef, waaruit
eveneens de voortreffelijkheid van dit metaal werd afgeleid, verhaalt
de Goude Leeuw of den Asijn der Wijsen op bladz. 190. Den schrijver
komt in Indiü het gerucht ter oore, dat de vogel struis het ijzer