
plekken, waar.de rotsen steiler zijn en waar op de loodrechte wanden
geen dezer heesters plaats vinden zou voor haar wortels, vinden wij
tal van kleinere half heesters, waarvan er slechts weinigen in bloei
zijn en ook enkele kruiden. Hieronder zijn vermeldenswaard enkele
goudgele Hieraciën, blauwe Campanula’s enz., maar vooral een plant,
waarvan de wit en gele bloemen ons van de ongenaakbaarste toppen,
van de steilste hellingen bij het minste windje toewuiven, die daar
staan zoodanig, dat elke poging om er een machtig te worden u van de
loodrechte helling ongetwijfeld in zee zou doen storten; het is het Edelweiss
van Capri, Narcissus Tazetta!, De plant, die wij in de Haarlemsche
kweekerijen of op onze bloemtafels in het voorjaar met haar schermen
van wit en gele bloemen zien prijken, is in haar vaderland reeds in
het laatst van November in vollen bloei. Wijt ge er eenige mede-
nemen, zij schijnen ons slechts zoo onbereikbaar toe. De vlugge jeugd
van het eiland doet voor een paar >soldi” veel en er steekt dan ook
geen stoombootje in zee of geheele gezelschappen gaan met groote
bossen bloemen belast de terugreis naar het vaderland aanvaarden.
Voorbij Anaeapii wordt de hora eentonig j de Solaro loopt hier zeer
geleidelijk met groote terrassen, waarop eindelooze olijfbosschen geplant
zijn, af; tusschen de steenen der muren en wegen verschijnen
hier dan ook slechts als noemenswaardige planten de beide reeds genoemde
Arum-soorten, A. italieum en Arisarum.
Beide planten zijn op het geheele eiland zeer algemeen; wanneer
wij echter van Capri uit naar de andere zijde wandelen , waar de Arco
naturale een reusachtige rotspoort vormt, vanwaar men den blik kan
laten wijden over het onbegrensd, diepblauwe vlak der Middellandsche
Zee, dan zullen wij van laatstgenoemde plant een eigenaardigheid opmerken
, waardoor zij boven duizenden harer zusteren een vermaardheid
heeft gekregen, die zij haar echter geenszins behoeven te benijden.
Zij vertoont op bijna alle bladen gele vlekken, die niet zooals bij de
meeste andere Phanerogamen door een schimmel, maar hier door een
wier veroorzaakt worden. Onderzoeken wij de bladen bij sterke ver-
grooting, dan zien wij binnen in het weefsel van het blad dikke,
groene draden loopen , die zonder dwarsche tussehensehotten zijn en
ons sterk herinneren aan onze inlandsche Vaucheria’s , die wij in slooten
of op de aarde in bloempotten algemeen aantreffen. Het plantje behoort
echter niet tot deze groep maar vormt een afzonderlijk geslacht
en draagt den naam van Phyllosyphon Arisari. De levensgeschiedenis
er van is nog tameljjk duister. Een eigenaardigheid der aangetaste bladen
is hierin gelegen, dat na drogen de kleuren juist omgekeerd zijn: zij
zijn. dan geel met groene vlekken. Het bladgroen verkleurt namelijk
bij die bewerking, terwijl dat van de parasiet behouden blijft en nu
zeer duidelijk door het ingedroogde, dunne blad heenschemert.
Iets verder wordt het pad steeds moeilijker begaanbaar; wij vinden
enkele exemplaren der welbekende goudsbloem, als kleine plantjes
met bloemhoofdjes, die niet de helft der grootte bereiken van de bij
ons in tuinen gekweekte variëteit, en verderop mét tal van andere
niet bloeiende of minder belangrijke planten de reusachtige bollen
van Scilla maritimh. Zij zitten geheel op den grond en niet daarin verscholen
zooals bij vele andere bolplanten en dragen thans alleen hun
bundels van lange bladen, waarnaast hier en daar nog verdroogde
bloemstengels met enkele vruchten opstijgen.
Wij hebben thans een groot aantal der meest in het oogvallende
planten van Capri besproken en zouden ons overzicht hiermede kunnen
eindigen , ware het niet, dat er nog enkele planten op andere punten
van het eiland voorkwamen, die nog vermelding verdienen. Ik noem
slechts b. v. onder de varens onze algemeen bekende Polypodium
vulgare, verder een enkel exemplaar van de reeds genoemde Adiantum
en hier en daar tegen de rotsen de sierlijke bladrozetten van Gram-
mites Ceterach.
In de tuinen, waar de wijnstok gekweekt wordt, zien wij ook hier
haar trouwe gezellin, de onoogelijke Mercurialis annua; verder een
enkelen pereboom , die thans, het is in November, nog bladen draagt,
met enkele der reeds vroeger genoemde planten, zeer algemeen b.v.
gekweekt en verwilderd Agave americana en Opuntia Eicus indica.
Maar dicht bij de »Piazza” van het dorp, aan den voet van den muur,
die haar aan de eene zijde steunt, groeit op allerlei afval een plant,
waardig om daarmede onze beschouwingen te besluiten. Het is de bij
ons soms om haar eigenaardigheid gekweekte springkomkommer (Mo-
mordiza Elaterium), een Cucurbitacee zonder ranken maar met neerliggende
stengels. De planten dragen nog enkele vruchten, genoeg
ten minste om een geheel gezelschap in verbazing te brengen, wanneer
men de goed rijpe aanraakt. Zij zijn groen, ellipsoïdisch, bereiken
een lengte van ongeveer een halven decimeter en springen bij
de minste aanraking van de plant af, waarbij zij hun groote, bruine
zaden met kracht uitspuiten. Deze komen met een eigenaardig rammelend
geluid tegen de omgevende voorwerpen aan. De plant bezit in