
halve meter of daaromtrent in en laat haar vervolgens langzaam weer
zakken, welke beweging men telkens herhaalt. In den regel zal het
niet lang duren of men heeft »beet” en door dan de lijn spoedig in
te palmen komt men in ’t bezit van een of anderen visch. Deze heeft
nu evenwel niet zooals men geneigd zou zijn te denken in den haak
gebeten, maar deze is hem bij een der telkens herhaalde rukken op
een of andere plaats in het lichaam, in ru g , huik, staart, oog of waar
ook, geraakt, terwijl het dier aangetrokken door de blinkende voorwerpen
, er nieuwsgierig om heen zwom.
Tot een zoölogisch onderzoek van de oppervlakte der zee door middel
van het pëlagisch net, was gedurende de reis slechts zeer enkele
keeren en tijdens de insluiting in het ijs in ’t geheel geen gelegenheid
, daar gebrek aan voldoende open water ons belette iets met dezen
toestel uit te richten.
Alvorens over te gaan tot hek bespreken van de fauna der Kara-
zee, mogen hier enkele Inzonderheden volgen, betrekking hebbende
op de ligging, de uitgestrektheid en de -gesteldheid van het terrein
der werkzaamheden.
Yan al de dreggingen, die gedaan konden worden,- waren er ten
westen van Nova-Zembla slechts twee van eenige beteekenis, één ten
zuiden van het eiland Mezdusharsky en één onder den wal van Waaigat.
Al de overigen werden verricht in het zuidelijk, voornamelijk in het
zuidoostelijk gedeelte der Kara-zee, waaronder wij hier verstaan dat
gedeelte der IJszeej dat begrensd wordt door de Russische kust, de
oostkust van Nova-Zembla, den meridiaan van 70° O.L. van Green-
wich en de kust van het schiereiland Jalmal,--en dus niet meer de
oostwaarts daarvan gelegen zee, die tot aan kaap Techeljuskin toe,
soms ook tot de Kara-zee gerekend wordt.
Van het totaal aantal dreggingen in de Kara-zee volbracht, dat
één en tachtig bedraagt, is de noordelijkste en tegelijk oostelijkste-geweest
op 71°44' N.B. en 65° 25' O.L. v. Gr., de zuidelijkste op
69° 557 N.B. en 64° O.L., de westelijkste op 70° IV N.B. en 60° 25/ O.L.
De eerste zeven dreggingen waren geisoleerd en vonden op tamelijk
groote tusschenruimten plaats, de overige zes en zeventig daarentegen
volgden elkander bij tusschenpoozen van één of eenige weinige dagen
op; en daar wij gedurende den tijd waarin ze gedaan werden, slechts
in langzame drift waren en dus de verplaatsing een betrekkelijk zeer
geringe was, zoo is het duidelijk dat de stations allen zeer dicht op
elkaar gedrongen zijn. Een kaart, die ze allen met nauwkeurigheid
aangaf, zou op zeer groote schaal moeten wezen.-
Het is van belang op te merken dat binnen dit gebied vroeger
slechts op drie punten bodemonderzoekingen waren gedaan en wel door
de Zweedsche expeditiën van 1875 en 1876.
De diepten, waarop de verschillende dreggingen plaats vonden, liepen
in zooverre uiteen dat de grootste diepte 108 en de kleinste 18 vademen
bedroeg, terwijl de meerderheid der loodingen tusschen 40 en
70 vademen aangaf. Over ’t algemeen was het terrein tamelijk golvend,
de diepte ofschoon langzaam afnemend naar de kust toe, vertoonde
soms vrij groote onregelmatigheden, die elkaar niet zelden snel opvolgden.
Het is misschien niet onbelangrijk met een enkel woord hieraan
vast te knoopen hetgeen wij over ’t geheel van de diepte der Kara-zee
weten. De Zweedsche onderzoekers, aan wie wij, hetgeen tot nu toe
van die zee bekend was, voornamelijk te danken hebben, nemen aan
dat zij zich oostelijk uitstrekt tot aan kaap Tscheljuskin. Hiervan komt
volgens mededeelingen door de leden der beroemde Vega-expeditie (1878)
gedaan, de geheele Karische golf, benevens het gedeelte tot ver buiten
de mondingen van Ob en Jenessei, en vandaar tot aan kaap Tscheljuskin
geheel overeen met het meer oostwaarts gelegen deel der Siberische
IJszee. Bedoeld terrein kenmerkt zich namelijk door een zeer
geringe diepte; 5, 10, 20 vaftm is zeer gewoon, 40 va&m daarentegen
reeds zeldzaam. Yeel dieper integendeel is het westelijkst gedeelte der
Kara-zee. Op de oostkust van Nova-Zembla loopt de lijn van 50 vaam
diepte op slechts eenige mijlen afstand van het land, van kaap Mau-
ritius tot aan de Karische poort toe; de diepte neemt hier snel toe
en evenwijdig aan de geheele oostkust strekt zich een geul van 100—300
vaam uit, die zich kenmerkt door water van lage temperatuur en groot
zoutgehalte, als ook door een zeer rijk dierleven. Yerder oostwaarts
stijgt de zeebodem meer en meer en vormt daar een 30 — 90 vaam
onder den zeespiegel gelegen vlakte, die echter naar de kust van
Jalmal toe nog aanzienlijk stijgt. Zooals uit het vroeger medegedeelde
blijkt, valt het terrein van ons onderzoek nagenoeg geheel op de hier
bedoelde vlakte.
In verband met het bovengezegde kan het niet verwonderen dat ook
de afwisseling in de samenstelling van den bodem binnen de beperkte
ruimte, waarvan hier sprake is , zeer gering was. De grond bestond
voornamelijk uit donker- of lichtgrijs, soms blauwachtig leem, waarin