
ken. Geen beter middel van verweer tegen deze ons leven bedreigende
vijanden bestaat er zeker dan het verbranden der lijken; en
tot heden werd daartegen, van een zuiver sociaal standpunt altijd,
geen ander bezwaar opgeworpen dan de onmogelijkheid waarin het, in
verdachte gevallen, de justitie brengt om de oorzaak van • den dood
natesporen. In de Therapeutic Gazette echter verhief zich nu onlangs
de stem van den heer o. hay daartegen en wel op gronden ontleend
aan beschouwingen als de bovenstaande. Den cirkelloop der natuur
wordt door de lijkverbranding een spaak in het wiel gestoken. Het
is toch zeer waarschijnlijk, dat bij die verbranding geen ammoniakgas
wordt ontwikkeld; dat de stikstof als zoodanig in den dampkring treedt
en niet vooraf met de waterstof eene verbinding heeft aangegaan. En
nu is men, sedert liebig, algemeen van gevoelen dat de stikstof,
die in den dampkring vrij voorhanden is , in geen enkel opzicht tot
de voeding der planten medewerkt, dat zij dit slechts doet in den
vorm der verbinding, die ammonia heet. Zoo heeft dus de lijkverbranding
ten gevolge, dat eene groote hoeveelheid van een hoogst
nuttig gas door een volkomen werkeloos gas wordt vervangen. Daarbij
komt dan nog, dat het in urnen bewaren van de asch der verbranden
een groot aantal voor de voeding der planten nuttige zouten aan
planten, dieren en menschen ontrooft. De phosphaten, bij voorbeeld,
die voor den groei der graangewassen onmisbaar zijn, worden hun
onthouden en op onverantwoordelijke wijze verkwist. Lijkverbranding
dus, zoo zegt de heer hay , is verkwisting; uit een economisch oogpunt
is zij niet te verdedigen.
Wij zouden wel eens willen weten in welken graad de kringloop
van de stof op aarde zou gewijzigd worden, indien alle menschen
en alle dieren onder ’s menschen bereik, die stierven zonder hem tot
voedsel te dienen, na hunnen dood werden verbrand. Wij meenen geen
gewaagde veronderstelling uittespreken als wij zeggen, dat, in verhouding
tot de gansche massa zich dagelijks ontbindende organische stoffen
van dierlijken'oorsprong, de aanwinst oneindig klein zou zijn.
V. D. v.
PETROLEUM UIT RUSLAND.
De door den engelschen reiziger charlès marvin en anderen aan-
gekondigde overstrooming van russische petroleum heeft ook onze
kusten bereikt. Jn den loop van Februari toch werd de eerste lading
van die vloeistof aan de Rietlanden aangevoerd en de amerikaansche
olie ontmoet voortaan ook hier te lande eene geduchte mededingster,
die haar reeds in vele landen een gevoeligen stoot heeft toegebracht.
Eenige mededeelingen aangaande de vloeistof, waarvoor ook op de
nederlandsche markt en in de hollandsche huizen eene plaats wordt
gevraagd, komen waarschijnlijk in het Album niet te onpas. Meerendeels
zijn zij aan eene brochure van den zooeven genoemden Engelschman
ontleend. 1
Dat de petroleumbronnen in den Kaukasus in verband staan met
de sinds oude tijden bekende heilige vuren van Bakoe is bekend. Nog
slechts betrekkelijk korten tijd is het geleden, sinds men den rijkdom
der aarde aan de kostbare vloeistof ontdekte en pogingen in het werk
stelde er voordeel van te trekken. De geschiedenis van de boringen
leverde tooneelen op, die in geen enkel opzicht achterstonden bij al
de wonderen en de verrassingen, die in de amerikaansche oliedistrikten
waren aanschouwd. Ja, hetgeen in het laatst van September en in
het begin van Oktober 1.1. in den Kaukasus geschiedde, heeft alles,
wat vroeger zoowel in de nieuwe als in de oude wereld gebeurd is ,
in de schaduw gesteld.
Den 6 den Oktober 1.1. stond in de officieele russische nieuwsbladen
een telegram van den volgenden inhoud: »in de bronnen van Tagieff
is eene fontein van olie gaan springen, waaruit gemiddeld per uur
30,000 puds (ongeveer 500 tonnen) olie te voorschijn komen. De olie
vormt eene kolom van 224 voet hoog. Ofschoon de bron zich op eenen
1 *The Coming Aeluge o f Russian Petroleum” bij Charles marvin, r. anderson
and Co. § London.