
deze verhandeling door ons ontwikkeld. Zulke wijzigingen van aanvankelijk
opgevatte denkbeelden kosten niets aan ben, die de waarheid
slechts om haarzelfs wille zoeken, zonder andere begeerte dan haar
te vinden. Overigens gelooven wij niet ver van het tijdstip verwijderd
te zijn, dat, na alle onzekerheid uitgesloten te hebben, de respiratie-
theorie niets meer te wenschen zal overlaten.”
Met al die goede verwachtingen was de respiratie-theorie toch nog
slechts in hare geboorte. Vooral de twijfel, dien lavoisier en seguin
in het slot hunner verhandeling uitdrukten omtrent den zetel der
koolzuur-vorming, geraakte min of meer op den achtergrond en werd
eerst eene halve eeuw later voor goed uit het vergeetboek te voorschijn
gehaald.
De Académie des Sciences kende aan de proefnemingen van lavoisier ,
op grond van welke hij de respiratie met eene. verbranding identificeerde
, geen voldoende bewijskracht toe en maakte het vraagstuk
daarom tot het onderwerp eener prijsvraag. Twee natuurkundigen,
dulong en despretz , stelden daarop elk een onderzoek in , welks uitkomsten
aan de theorie van lavoisier een krachtigen steun verleenden.
Dulong berekende de hoeveelheid warmte, die ontwikkeld zou worden ,
wanneer de in een zeker tijdsverloop ingeadémde zuurstof gebruikt
werd om koolstof te verbranden tot koolzuur en waterstof tot water.
Hij onderzocht voorts, hoeveel warmte in het dierlijk lichaam ontwikkeld
moet worden om zijne standvastige temperatuur te handhaven
te midden van eene omgeving van lagere temperatuur. De uitkomsten
van beide berekeningen stemden zoo goed overeen , dat de scheikundige
verbindingswarmte der verbruikte zuurstof ook quantitatief volkomen
rekenschap scheen te geven van de bestaande dierlijke warmte. De
groote LiEBiG zette de kroon op de theorie, door in het bloed nader
de bestanddeelen aan te wijzen , die de koolstof en de waterstof leverden,
welke tot de verbranding bestemd waren. Volgens hem waren het de
koolhydraten van ons voedsel, die, in het bloed als suiker opgelost,
door de ingeademde zuurstof verbrand werden, waarom hij deze koolhydraten
de respiratorische voedingsstoffen noemde; terwijl eene geheel
andere categorie van voedingsstoffen, nl. de eiwitstoffen , bestemd waren
tot herstel van bestaande en vorming van nieuwe weefsels en dus op
den naam van plastische voedingsstoffen aanspraak hadden. Als de plaats,
waar de verbranding geschiedde, werden de longen aangewezen.
Eesumeeren wij het voorgaande, dan was de stand der respiratie-
theorie deze: de in het bloed opgeloste voedingsstoffen zijn van tweeërlei
aard, plastische of weefselvormende en respiratorische, wier koolstof en
waterstof in de longen door de ingeademde zuurstof geoxydeerd worden
tot koolzuur en water, welke beide men in de uitgeademde lucht
terugvindt. D u l o n g had de proef op de som geleverd, daar volgens
hem dé bij de oxydatie ontwikkelde warmte, ook in quantitatief opzicht
, rekenschap gaf van de dierlijke lichaamswarmte. Over de wijze,
hoe de zuurstof werd opgenomen en het koolzuur afgegeven, zwijgt
de theorie.
De theorie maakt een afgerond geheel en schijnt bij den eersten
oogopslag alleszins aannemelijk. Toch heeft zij voor den toets der wetenschappelijke
critiek moeten bezwijken; want naast vele goed geobserveerde
feiten bevat zij een zeker aantal hypothetische elementen, die
door de observatie niet voldoende geverifieerd waren en dan ook gebleken
zijn hare zwakke zijde uit te maken.
Bloote meeningen kunnen bij het natuuronderzoek nimmer genoeg gewantrouwd
worden. Eene hypothese, hoe aannemelijk zij moge schijnen,
hoe zeer zij voor de hand moge liggen, ontvangt hare volledige sanetie
eerst door observatie en proefondervindelijk onderzoek. Door schijnbaren
eenvoud moét de onderzoeker zich nooit laten verleiden; integendeel
moet hij er van doordrongen zijn, dat de verschijnselen , die hij bestudeert,
zeer samengesteld zijn. »Zelfs dan wanneer een beginsel waar
is uit physico-chemisch oogpunt, wanneer zijne toepassing op het levend
organisme eene natuurlijk aangewezen zaak schijnt en wanneer de
gevolgtrekkingen, die men er uit afleidt, met de werkelijke feiten
overeenstemmen, moet hij zich niet tevreden stellen met eene overeenkomst,
welker bijzonderheden niet geverifieerd zijn. Hij zal dan
moeten onderzoeken, of er niet een louter toevallig samentreffen, eene
eenvoudige coïncidentie, in het spel is en of e r, terwijl èn het beginsel,
het uitgangspunt, èn de slotsommen volkomen juist zijn, niet eene
gansche reeks van tusschenliggende feiten bestaat, die geenszins overeenstemmen
met die, welke de redeneering aangeeft.” 1
E r a s i s t r a t u s o b s e r v e e r d e v o l k o m e n j u i s t , d a t d e a r t e r i ë n v a n h e t
c a d a v e r l e d i g z i j n ; d o c h h i j b e g i n g d e f o u t , w a t h i j i n h e t d o o d e
l i c h a a m g e v o n d e n h a d , t o e t e p a s s e n o p h e t l e v e n d e l i c h a a m .
G a l e n u s herstelde de fout door rechtstreeksche observatie van het
levende lichaam. Uitgaande van een waar feit, dat nl. zoowel de arteriën
als de tenen bloed bevatten, kwam hij door redeneering tot de kennis
CLAUDE BERNARD.